ECLI:NL:RBOBR:2021:2650

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
20/1352
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 9 juni 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Akdeniz, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft een beroep tegen een besluit van het UWV, waarin de uitkering van de eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 oktober 2019 werd verhoogd naar € 572,46 bruto per maand. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in, waarbij hij aanvoerde dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hadden verricht naar zijn beperkingen, met name na een verkeersongeval in 2016. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 werd het onderzoek heropend omdat de ex-werkgever niet op de hoogte was gesteld van een rapport van 24 februari 2021. De rechtbank oordeelde dat het UWV de lichamelijke en psychische beperkingen van eiser niet had onderschat en dat de besluiten van het UWV voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht was vastgesteld op 48,27%. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam] B.V., te [vestigingsplaats] , ex-werkgever
(gemachtigde: mr. [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 oktober 2019 verhoogd naar het bedrag van € 572,46 bruto per maand.
Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft verder een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 24 februari 2021 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype(-beeld)verbinding plaatsgevonden op
3 maart 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben aan de zitting deelgenomen. Ook de gemachtigde van verweerder heeft aan de zitting deelgenomen. De ex-werkgever heeft zich met kennisgeving niet op de zitting laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend omdat de ex-werkgever niet op de hoogte was gesteld van de indiening van het rapport van 24 februari 2021. Dit is alsnog gebeurd onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege kan blijven, omdat geen van partijen binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht mondeling ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser was werkzaam als logistiek medewerker via de ex-werkgever voor gemiddeld 35,27 uur per week. Op 17 mei 2016 heeft hij zich na een verkeersongeval ziek gemeld met klachten aan zijn nek, schouders en rug. Op 25 februari 2018 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 april 2018 afgewezen, maar bij beslissing op bezwaar van 1 februari 2019 alsnog een WIA-uitkering met ingang van
15 mei 2018 toegekend. Aan de beslissing om alsnog een WIA-uitkering toe te kennen is ten grondslag gelegd dat eiser 39,83% arbeidsongeschikt is. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 3 december 2019 het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 1 februari 2019 ongegrond verklaard.
2. De ex-werkgever heeft om een herbeoordeling van de uitkering verzocht. Verweerder heeft vervolgens de uitkering met ingang van 1 oktober 2019 (datum in geding) verhoogd. Verweerder is na bezwaar uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,27%. Verweerders besluiten zijn gebaseerd op medische en arbeidskundige onderzoeken.
De medische grondslag van het bestreden besluit
3.1.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek naar zijn beperkingen hebben verricht. Bij het lichamelijk onderzoek hebben zij namelijk anders dan zijn neuroloog en revalidatiearts onvoldoende aandacht besteed aan de vraag hoe ver eiser zijn hoofd kan draaien.
3.2.
Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Volgens het rapport van de primaire verzekeringsarts van 1 augustus 2019 is eiser op 30 juli 2019 lichamelijk onderzocht aan zijn rug, nek en schouders. Ondanks de korte weergave van de bevindingen van het onderzoek is er geen aanleiding om aan te nemen dat dit onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser naar aanleiding van de aanvraag om een WIA-uitkering op 19 maart 2018 al op uitgebreide wijze lichamelijk is onderzocht door een verzekeringsarts. Volgens het rapport van 26 maart 2018 heeft de verzekeringsarts ook bij dat onderzoek de nek, schouders en rug van eiser onderzocht. Uit het rapport van 1 augustus 2019 blijkt dat de primaire verzekeringsarts kennis heeft genomen van de bevindingen van het onderzoek uit 2018. Dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben verricht, blijkt ook uit hun andere onderzoekshandelingen. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd waaronder medische informatie uit de behandelende sector, op het spreekuur van 30 juli 2019 een anamnese afgenomen en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts B&B heeft ook dossieronderzoek verricht en eiser gezien op de hoorzitting van 5 februari 2020.
4.1.
Eiser voert verder aan dat hij niet in staat is om reguliere arbeid te verrichten. Hij heeft dagelijks last van diverse lichamelijke en psychische klachten. Ondanks diverse behandelingen bevindt hij zich in een neerwaartse spiraal. Steeds komt uit de medische rapportages zoals die van neuroloog Delnooz naar voren dat hij een forse bewegingsbeperking aan zijn nek en hoofd heeft. Verweerder dient vanwege de lichamelijke klachten ook een beperking aan te nemen voor een koude omgeving en het dragen van hoofddeksels. Verder heeft de verzekeringsarts B&B, anders dan de primaire verzekeringsarts, ten onrechte niet langer een beperking aangenomen voor werk waarin een hoog handelingstempo vereist is en voor omgaan met conflicten. De verzekeringsarts B&B heeft daarnaast de psychische klachten van eiser niet beoordeeld. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet heeft onderkend dat sprake is van chronische whiplashklachten. Gezien de duur van deze klachten had verweerder bij zijn beoordeling het protocol Whiplash associated disorder (protocol WAD) moeten toepassen. Verder heeft de verzekeringsarts B&B in het rapport van 24 februari 2021 anders dan de verzekeringsartsen bij eerdere beoordelingen ten onrechte geen beperkingen bij het maken van hoofdbewegingen aangenomen.
4.2.
Verweerder verwijst voor zijn standpunt naar het rapport van 27 maart 2020 van de verzekeringsarts B&B. Deze arts heeft overwogen dat in de bezwaarprocedure geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen die het oordeel van de verzekeringsarts doen wijzigen. Eiser claimt psychische klachten en beperkingen, maar er is geen behandeling ingezet door een huisarts, psychiater of psycholoog. Eiser heeft enkele gesprekken gehad met de Praktijkondersteuner huisarts GGZ (POH GGZ) en geen medicatie gekregen. De verzekeringsarts B&B ziet daarom geen reden om beperkingen aan te nemen in het persoonlijk en sociaal functioneren omdat een medische grondslag ontbreekt. Ter zitting is namens verweerder naar voren gebracht dat het protocol WAD slechts een richtlijn is. Verder heeft de verzekeringsarts B&B in het rapport van 24 februari 2021 dezelfde beperkingen bij het maken van hoofdbewegingen aangenomen als de verzekeringsartsen bij eerdere beoordelingen.
4.3.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de lichamelijke beperkingen van eiser heeft onderschat en overweegt daartoe het volgende. In het onder 3.2 genoemde rapport van 26 maart 2018 heeft de verzekeringsarts kennis genomen van de forse pijnklachten met bewegingsbeperkingen van eisers nek, maar ook vastgesteld dat geen sprake is van een ernstige onderliggende aandoening van de nek. Er is daarom geen sprake van een medische contra-indicatie voor fysieke belasting van de spieren en het is juist van belang dat eiser in beweging gaat komen wat de spierconditie en beweeglijkheid ten goede zal komen. De verzekeringsarts heeft enige beperkingen aangenomen op basis van het klachtenpatroon van eiser en de ervaren belemmeringen. De belangrijkste beperkingen in verband met de nekklachten waren dat snelle nekbewegingen niet mogelijk zijn en dat het eiser niet lukt om de nek in de uiterste standen te draaien. Een beweeglijkheid van tenminste 30 graden in alle richtingen wordt mogelijk geacht. De primaire verzekeringsarts heeft in het rapport van 1 augustus 2019 overwogen dat de FML die vanaf 19 maart 2018 geldend was, gezien het ziekteverloop en klachtenpatroon in grote lijnen nog steeds van toepassing is. De rechtbank vindt dit een overtuigende conclusie. Het oordeel van de verzekeringsarts in het rapport van 26 maart 2018 dat geen sprake is van een ernstige onderliggende aandoening wordt namelijk bevestigd door de beschikbare medische informatie. Neuroloog Delnooz heeft bij brief van 28 juni 2017 uiteengezet dat neurologisch onderzoek geen bijzonderheden toonde behoudens hypertonie van nek- en schoudermusculatuur met drukpijn en zeer fors beperkte hoofdbewegingen in alle richtingen. Een X-CWK uit november 2016 toonde volgens deze brief geen traumatisch ossaal letsel en er was ook geen sprake van een cervicaal radiculair syndroom. Bovendien heeft de verzekeringsarts B&B in een rapport van
7 december 2018 uiteengezet dat een normale lichamelijke belasting bij klachten als die van eiser volgens de huidige stand van de medische wetenschap als therapeutisch wordt gezien. Eiser heeft niet met medische informatie aannemelijk gemaakt dat zijn lichamelijke beperkingen op de datum in geding anders moeten worden ingeschat. Eiser heeft een verslag van de behandelingen door een fysiotherapeut in de maanden augustus tot en met november 2019 verstrekt, maar dit verslag bevestigt alleen de pijnklachten van eiser en bevat geen nieuwe medische informatie over de aard en omvang van de lichamelijke beperkingen. Verder heeft verweerder, anders dan eiser stelt, gelet op de rapporten van 26 maart 2018 en 1 augustus 2019 onderkend dat sprake is van chronische whiplashklachten, omdat in die rapporten een whiplashtrauma als diagnose wordt gesteld. Aan het beroep van eiser op het protocol WAD gaat de rechtbank voorbij. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd of en zo ja op welk punt verweerder in strijd met dit protocol heeft gehandeld.
4.4.
De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 24 februari 2021 op verzoek van de rechtbank een toelichting gegeven op de in de FML opgenomen beperking bij het item hoofdbewegingen maken (4.17). Als toelichting bij deze beperking is opgemerkt: “minimaal 30 graden mogelijk in alle richtingen”. De verzekeringsarts B&B heeft op inzichtelijke wijze uitgelegd dat dit in het geval van eiser betekent dat hij zijn hoofd medisch gezien kan draaien tot de zogeheten range of motionwaarden en dat beperkingen gelden voor het hoogfrequent hoofdbewegingen maken en/of het hoofd bewegen in de uiterste eindstanden. In het rapport van 26 maart 2018 is van dezelfde beperking uitgegaan. De stelling van eiser dat de verzekeringsarts B&B niet langer van een beperking bij het maken van hoofdbewegingen is uitgegaan is dus onjuist.
4.5.
De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de psychische beperkingen van eiser heeft onderschat. Eiser heeft namelijk slechts enkele gesprekken met de POH GGZ gevoerd en geen verdere behandeling of medicatie voor zijn psychische klachten gekregen. Bovendien heeft de verzekeringsarts B&B op de hoorzitting bij eiser geen psychopathologie in engere zin waargenomen, met name geen depressieve kenmerken of angstequivalenten. Dat de verzekeringsarts B&B in de bezwaarfase in rubriek 1 van de FML (persoonlijk functioneren) minder beperkingen heeft opgenomen dan de primaire verzekeringsarts is daarom voldoende gemotiveerd.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
5.1.
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 1 april 2020 op het standpunt gesteld dat eiser in staat is de volgende voorbeeldfuncties te verrichten:
- monteur printplaten (SBC-code 267051)
- productiemedewerker textiel (SBC-code 272043)
- apotheekmedewerker (SBC-code 271171).
5.2.
Eiser voert aan dat hij vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten en medicatiegebruik niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten en zeker niet de functie van apotheekmedewerker. Voor die functie is namelijk MBO het vereiste opleidingsniveau. Eiser heeft geen MBO gevolgd en daarnaast is een specifieke opleiding vereist. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat een werknemer in de functies van monteur printplaten en apotheekmedewerker zijn hoofd ongeveer 45 graden moet draaien, wat meer is dan 30 graden.
5.3.
Wat eiser aanvoert leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot het oordeel dat eiser niet in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Eiser wijst er terecht op dat hij vanwege zijn medicatiegebruik is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. In de geselecteerde functies is dat echter geen kenmerkende belasting. Verder is voor de functie van apotheekmedewerker volgens de Arbeidsmogelijkhedenlijst geen opleiding vereist en vindt training “on the job” plaats. Daarnaast is in het rapport van 24 februari 2021 op heldere wijze uiteengezet dat eiser in staat wordt geacht om zijn hoofd 45 graden te draaien. Van een overschrijding van de belastbaarheid in de functies van monteur printplaten en apotheekmedewerker is op dit punt daarom geen sprake.
5.4.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat eiser niet in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. De arbeidsdeskundigen zijn op afdoende wijze op de zogeheten signaleringen ingegaan.
Conclusie
6. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 48,27%. Dit betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Woestenburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.