In deze zaak heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, voor de betaling van het verplichte Eigen Risico-bedrag van € 385,00 voor het jaar 2019. CZ stelt dat de gedaagde in verzuim verkeert omdat hij het Eigen Risico-bedrag ondanks aanmaningen niet heeft betaald. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen en een declaratie van Stichting GGZ, die door CZ is betaald. De gedaagde betwist de vordering en voert aan dat de zorgverlener, psychotherapeut [B], heeft geweigerd een gevraagd onderzoek uit te voeren, waardoor de declaratie van € 598,74 onterecht is. De gedaagde stelt dat hij niet gehouden is tot betaling van het Eigen Risico-bedrag omdat de zorgverlener tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de pleegmoeder van de gedaagde bevestigd dat er geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat het gesprek met [B] slechts 20 tot 30 minuten heeft geduurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat CZ onvoldoende antwoord heeft gegeven op de vragen die tijdens de zitting zijn gesteld en dat er geen deugdelijke grondslag is voor de door de Stichting gedeclareerde kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van CZ moet worden afgewezen, omdat de zorgverlener toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht. Tevens is CZ veroordeeld in de proceskosten, die voor de gedaagde op nihil zijn gesteld, aangezien hij in persoon procedeerde en geen kosten heeft gemaakt.
De uitspraak is gedaan door mr. G.J. Roeterdink op 17 juni 2021, waarbij de vordering van CZ is afgewezen en CZ is veroordeeld in de proceskosten.