te bepalen dat de moeder met uitsluiting van de vader zal zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
De vader voert hiertegen op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift omschreven verweer.
De gronden van de verzoeken en het verweer zijn opgenomen in de stukken en moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt nader toe te lichten. Daarop wordt hierna ingegaan.
De standpunten tijdens de mondelinge behandeling en het advies van de raad
Door en namens de moeder is in aanvulling op het verzoekschrift het volgende aangevoerd. De vader betwist dat de moeder voor hem heeft moeten vluchten; er waren een heleboel instanties betrokken bij de vlucht. De moeder woont op een geheim adres, er is een melding op locatie bij de politie en zij heeft een aware-knop. De moeder heeft voor zichzelf hulp gezocht bij de GGZ. [minderjarige 2] heeft ook last van angsten voor de vader. Daarvoor is nog geen hulpverlening ingezet omdat de moeder er tegen aanloopt dat daarvoor de toestemming van de vader nodig is. Vanwege de angsten die spelen bij de moeder is het voor haar een onmogelijke opgave om contact op te nemen met de vader en hem om toestemming te vragen. De moeder heeft niet geprobeerd om dat via haar advocaat te laten verlopen. De moeder vindt het in het belang van [minderjarige 2] dat zij alleen het gezag over haar zal uitoefenen. De vader heeft namelijk al eens zijn toestemming geweigerd voor een vakantie van de moeder en [minderjarige 2] . De moeder wil voorkomen dat er in de toekomst geen beslissingen over [minderjarige 2] genomen kunnen worden. Zo moet [minderjarige 2] binnenkort een vervolgopleiding kiezen en in juni 2022 moet haar legitimatiebewijs verlengd worden. Hoewel de moeder niet tegen contact tussen [minderjarige 2] en de vader is, is zij erg bezorgd dat [minderjarige 2] niet veilig is bij de vader. De vader pakt het geloof op een andere manier aan dan de moeder en brengt dat over op [minderjarige 2] .
Door en namens de vader is in aanvulling op het verweerschrift het volgende aangevoerd. De vader herkent zich niet in het beeld dat de moeder van hem schetst. De vader ziet niet in waarom de ouders het gezag over [minderjarige 2] niet gezamenlijk kunnen uitoefenen. Volgens de vader is hij in staat om op een zakelijke en beleefde manier contact te hebben met de moeder over [minderjarige 2] . De moeder heeft de vader niet gevraagd om zijn toestemming te verlenen voor belangrijke beslissingen over [minderjarige 2] . De ouders hebben geen contact met elkaar en de moeder informeert de vader niet over hoe het met [minderjarige 2] gaat. De vader wist ook niet dat de moeder hulpverlening voor [minderjarige 2] wil inzetten. De moeder kan er niet op voorhand van uitgaan dat de vader niet betrokken wenst te zijn en zijn toestemming zal weigeren. Als [minderjarige 2] hulp nodig heeft dan zal de vader daar niet afwijzend tegenover staan. De vader laat het van [minderjarige 2] afhangen of zij contact met de vader wil. [minderjarige 2] is volgens de vader oud genoeg om daar zelf over te beslissen.
De raad constateert dat de ouders sterk van visie verschillen over wat er speelt tussen hen. Het is daarom moeilijk om een advies te geven. Het valt de raad op dat desondanks gedurende lange tijd wel regelmatig contact heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige 2] en de vader. [minderjarige 2] kon zich blijkbaar goed verhouden tussen de ouders. Dat lijkt nu doorbroken te zijn. De raad begrijpt de wens van Lamyae om geen contact te hebben met haar vader, gelet op haar leeftijd en de situatie waar zij inzit. De raad vraagt zich wel af of [minderjarige 2] de situatie goed kan overzien. De raad stelt voor om een bijzondere curator te benoemen, zodat goed kan worden bekeken wat in het belang van [minderjarige 2] is. Een bijzondere curator zou kunnen kijken welke vorm van contact in het belang van [minderjarige 2] is en zou een bemiddelende rol kunnen spelen bij de inzet van hulpverlening.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De beide verzoeken van de moeder over gezag en de zorgregeling hebben betrekking op het onderwerp ouderlijke verantwoordelijkheid. De vader, de moeder en [minderjarige 2] hebben de Nederlandse nationaliteit. Maar omdat de vader in [land] woont moet de rechtbank beoordelen of zij bevoegd is om te oordelen over de verzoeken en zo ja, welk recht zij op die verzoeken moet toepassen.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige 2] op het moment van de indiening van het verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Nederland had. In dat verband is van belang dat [minderjarige 2] op dat moment ingeschreven stond in de registers van de burgerlijke stand in Nederland, dat zij sinds de verhuizing naar Nederland in Nederland naar school gaat, dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland geboren en deels ook opgegroeid is en dat de familie van de moeder in Nederland woont. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd om te oordelen over het verzoek, overeenkomstig artikel 8 van de Brussel II bis-Verordening).
[minderjarige 2] verblijft momenteel in het arrondissement Oost-Brabant, zodat deze rechtbank bevoegd is op het verzoek te beslissen.
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is om over de verzoeken te oordelen is Nederlands recht van toepassing op de verzoeken, overeenkomstig artikel 15, eerste lid, van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996).
Het gezag over [minderjarige 2]
De moeder verzoekt om het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 2] te beëindigen en te bepalen dat zij voortaan alleen met het gezag over [minderjarige 2] zal zijn belast. De rechtbank zal eerst beoordelen of de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 2] zijn belast. Gezag kan verkregen worden via een rechterlijke beslissing, via een aantekening van het gezag in het gezagsregister of van rechtswege.
De ouders zijn tweemaal getrouwd geweest. Het eerste huwelijk, tijdens welk huwelijk [minderjarige 2] is geboren, is in [trouwdatum] gesloten bij het Marokkaans consulaat, naar Marokkaans recht. De moeder was toen vijftien jaar oud en dus minderjarig. Het tweede huwelijk is in [2de trouwdatum] gesloten naar Nederlands recht. Of het eerste huwelijk in Nederland erkend kan worden op basis van de destijds geldende regels en of de ouders daarmee van rechtswege met het gezag over [minderjarige 2] zijn belast, en zo nee, of de vader naar Nederlands recht op grond van het tweede huwelijk het gezag heeft behouden of heeft verkregen, kan in het midden blijven. De Belgische rechter heeft in de beschikking van [datum beschikking kort geding] namelijk geoordeeld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] door beide ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend. Op grond van artikel 21 van de Brussel II bis-Verordening wordt deze beslissing in Nederland erkend. Daarbij is niet relevant of de Belgische rechter wel of niet het juiste recht heeft toegepast (artikel 25 van de Brussel II bis-Verordening). De beslissing van de Belgische rechter mag niet meer inhoudelijk worden getoetst (artikel 26 Brussel II bis-Verordening). Daarom moet de rechtbank er bij de beoordeling van de verzoeken van de moeder van uitgaan dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 2] zijn belast. De rechtbank zal daarom de verzoeken inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van de verzoeken
De rechtbank kan het gezamenlijk gezag van niet (meer) met elkaar gehuwde ouders beëindigen op verzoek van de ouders of één van hen als de omstandigheden zijn gewijzigd na de ontbinding van het huwelijk (artikel 1:253n BW). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden omdat de vader al ruim een jaar geen contact meer heeft met [minderjarige 2] en partijen niet met elkaar communiceren, zodat de vader niet op de hoogte is welke gezagsbeslissingen over [minderjarige 2] genomen moeten worden.
De rechtbank kan het gezamenlijk gezag van partijen alleen beëindigen als:
- er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 2] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of,
- wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is (artikel 1:253n in samenhang met artikel 1:251a BW).
De rechtbank is van oordeel dat zij op basis van de informatie uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, niet kan beoordelen of sprake is van één van de hiervoor genoemde gevallen. Duidelijk is dat partijen niet met elkaar communiceren. Niet duidelijk is wat de onderliggende oorzaken daarvan zijn omdat partijen daarover sterk van mening verschillen. De moeder stelt dat zij in angst leeft voor de vader omdat hij haar heeft bedreigd en gestalkt. De vader betwist die stellingen en is van mening dat het probleem bij de moeder moet worden gezocht. De rechtbank kan op basis van de stellingen van partijen niet beoordelen wat zich heeft afgespeeld tussen de ouders en wat de gevolgen daarvan zijn voor de gezamenlijke gezagsuitoefening. Evenmin kan de rechtbank beoordelen of belemmeringen voor de gezamenlijke gezagsuitoefening, voor zover die er zijn, binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen. Daarvoor moet eerst meer zicht komen op de situatie van de ouders. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de raad een onderzoek te laten doen (zie hierna).
De rechtbank kan een eerdere beslissing over de zorgregeling of een door de ouders onderling gesloten overeenkomst daarover wijzigen als daarna de omstandigheden zijn gewijzigd (artikel 1:253a, vierde lid, in samenhang met artikel 1:377e BW). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden omdat de zorgregeling uit de beschikking van 7 oktober 2019 niet meer wordt nageleefd en [minderjarige 2] op dit moment geen contact met de vader wil. De rechtbank kan aan een ouder met gezag een tijdelijk verbod opleggen om contact te hebben met het kind als:
- contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
- de ouder kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot contact, of
- het kind van twaalf jaar of ouder van ernstige bezwaren heeft doen blijken tegen contact met zijn ouder, of
- contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind (artikel 1:253a, tweede lid, in samenhang met artikel 1:377a, derde lid BW).
Net als bij de beslissing over het gezag is de rechtbank van oordeel dat zij op basis van de beschikbare informatie niet kan beoordelen of sprake is van één van de hiervoor genoemde ontzeggingsgronden. Vast staat dat [minderjarige 2] en de vader sinds december 2019 geen (fysiek) contact met elkaar hebben gehad en dat [minderjarige 2] op dit moment geen contact met de vader wil. Zij heeft dat in het gesprek met de rechter ook aangegeven en uitgelegd. [minderjarige 2] heeft wel aangegeven dat zij in de toekomst misschien weer contact met de vader wil, namelijk als hij verandert. De rechtbank kan op dit moment niet beoordelen of er mogelijkheden zijn voor contactherstel tussen [minderjarige 2] en de vader in de toekomst. Daarvoor moet eerst meer zicht komen op de impact van de situatie tussen de ouders op [minderjarige 2] en de invloed daarvan op haar wens om geen contact te hebben met de vader.
Raadsonderzoek en voorlopige zorgregeling
Om te kunnen beoordelen welke (definitieve) beslissingen over het gezag en de zorgregeling, in het belang van [minderjarige 2] zijn, vindt de rechtbank het van belang dat meer zicht komt op de situatie van [minderjarige 2] en de ouders. De rechtbank acht een raadsonderzoek daarvoor het meest passend. De raad kan zowel met [minderjarige 2] , de ouders en andere betrokkenen spreken en zo een beeld krijgen van wat in het belang van [minderjarige 2] is. Indien nodig kan de raad tijdens het raadsonderzoek een bemiddelende rol spelen bij de inzet van hulpverlening voor [minderjarige 2] .
De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. De rechtbank kan een bijzondere curator benoemen als dat in het belang van een minderjarige noodzakelijk is, gelet op de aard van de onderlinge belangenstrijd tussen de ouder(s) en de minderjarige (artikel 1:250 BW). Gelet op het standpunt van de vader dat [minderjarige 2] vanwege haar leeftijd zelf kan beslissen of en wanneer zij contact wil met de vader en dat hij dat zal respecteren, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken van een (zodanige) belangenstrijd dat benoeming van een bijzondere curator aangewezen is.
De rechtbank zal de raad verzoeken om te rapporteren en te adviseren over de onderzoeksvragen die hierna zijn genoemd onder ‘de beslissing’. In afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek zal de rechtbank de verdere behandeling van de zaak en de definitieve beslissing op de verzoeken (pro forma) aanhouden. De rechtbank acht het van belang dat [minderjarige 2] gedurende het raadsonderzoek contact kan hebben met de vader als zij dat wenst. De zorgregeling zoals deze formeel geldt, is op dit moment niet haalbaar. De vader heeft aangegeven dat hij het, gelet op de leeftijd van [minderjarige 2] , aan haar overlaat of zij contact met hem wil. De rechtbank vindt dit passend. De rechtbank zal daarom in afwachting van het raadsonderzoek een voorlopige zorgregeling vaststellen waarbij de vader en [minderjarige 2] contact met elkaar hebben als [minderjarige 2] dat wenst.
Na afronding van het raadsonderzoek krijgen partijen de gelegenheid om schriftelijk te reageren op het raadsrapport, waarbij zij ook kunnen aangeven wat de resultaten van het raadsonderzoek in hun visie betekenen voor het verzoek in deze procedure. De rechtbank verzoekt partijen uitdrukkelijk om zich in hun schriftelijke reacties ook uit te laten over de manier waarop deze procedure volgens hen moet worden voortgezet. Daarna zal de rechtbank het verdere verloop van de procedure bepalen. Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank geen nadere mondelinge behandeling zal bepalen omdat al een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waar de verzoeken van de moeder zijn besproken. Als partijen naar aanleiding van het raadsonderzoek wel behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling, moeten zij daar gemotiveerd om verzoeken.
De rechtbank zal de tot op heden gemaakte kosten van de procedure tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank van eerste aanleg in [plaats 1] van [datum beschikking kort geding] vastgelegde zorgregeling, en stelt de volgende
voorlopigezorgregeling vast:
- [minderjarige 2] en de vader hebben contact met elkaar als [minderjarige 2] dat wenst.
verklaart de beslissing over de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
Welke mogelijkheden en/of belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] ?
Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor gezamenlijk gezag weg te nemen?
Wat adviseert de raad over het gezag?
Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 2] ?
Hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven worden ?
Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek van de raad naar voren zijn gekomen en niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde zijn gesteld, zijn wel van belang om te vermelden?;
verzoekt de raad
uiterlijk 7 september 2021, of zoveel eerder als mogelijk, om hierover te rapporteren en adviseren;
verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank
uiterlijk 14 september 2021, althans een week na ontvangst van het raadsrapport, schriftelijk te berichten over de standpunten van partijen over het raadsadvies, wat dit in hun visie moet betekenen voor de verzoeken in deze procedure en over de door hen gewenste voortgang van de procedure;
houdt de verdere behandeling en beslissing
pro formaaan tot
21 september 2021;
compenseert de tot op heden gemaakte proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van der Weij, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 21 mei 2021.
Conc: MvdS
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.