6.Overige aanvullingen
Vennoot van [bedrijf] [naam 1] tevens eigenaar van het pand is tot heden geen verdachte;
De LFO rapportage is inmiddels gereed, maar wordt lopende het onderzoek niet verstrekt;
Alle stoffen zijn indicatief getest met een spectrometer. Voor de definitieve vaststelling zijn monsters naar het NFI gestuurd. De uitslag kan enkele weken duren en is op dit moment nog niet voorhanden. Hennep valt niet onder de taakstelling van de FIOD en is overgedragen aan de politie. Hetzelfde geld voor de vuurwapens. Na onderzoek van deze vuurwapens en hennep door de politie is het goed mogelijk dat deze uiteindelijk worden meegenomen door de FIOD in het SR onderzoek;
Verdachte [naam] maakt tot heden gebruik van zijn zwijgrecht;
[naam 1] heeft aangegeven dat hij niet wist dat de goederen in de loods aanwezig waren.
(…)”
3. Met een op 17 december 2020 verzonden brief heeft de burgemeester verzoekers laten weten dat zij van plan is het pand op 1 februari 2021 voor twaalf maanden, dus tot 1 februari 2022, te sluiten. Met een brief van 7 januari 2021 hebben verzoekers laten weten wat hun zienswijze daarop is. Op 19 januari 2021 heeft de burgemeester verzoekers per mail drie vragen gesteld. Verzoekers hebben hierop gereageerd met een aanvulling op hun zienswijze van 25 januari 2021.
4. De hierop volgende feiten staan onder het kopje procesverloop.
Soort zaak: een voorlopige voorziening
5. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus goede redenen geven waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Als een verzoeker het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die moet nu nog worden genomen), kan hij daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. Bij het beoordelen van dat beroep mag de beroepsrechter anders over de zaak denken dan de voorzieningenrechter nu.
6. De voorzieningenrechter vindt het voldoende aannemelijk dat sprake is van onverwijlde spoed. Verzoekers kunnen immers het pand niet meer gebruiken voor de kernactiviteiten van het bedrijf, als dit door de burgemeester voor zes maanden mag worden gesloten.
De beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de gronden van het verzoek
7. Gelet op wat er in het pand is gevonden, vindt de burgemeester dat zij, op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de Beleidsregel handhavingsprotocol Opiumwet 13b gemeente Asten, geldend per 6 juni 2019 (het Handhavingsbeleid), bevoegd is het pand te sluiten en dat zij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband vindt de burgemeester dat het noodzakelijk is om van die bevoegdheid gebruik te maken en dat een sluiting van zes maanden evenredig is.
8. Verzoekers zijn het daar niet mee eens.
9. De voorzieningenrechter beoordeelt deze zaak volgens het beoordelingskader dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uiteen heeft gezet in haar uitspraken van 28 augustus 2019en 3 juni 2020.
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is indien drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking in een woning of lokaal aanwezig zijn. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan een 0,5 gram harddrugs of 5 gram softdrugs de drugs in beginsel bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken.
Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet in beginsel bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit betekent dat, indien het om een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens of 5,0 gram-grens gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan, er in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting van het lokaal is. Dit kan doordat de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over het eigen gebruik, dat een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens of 5,0 gram-grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. De burgemeester zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Die bevoegdheid kan ook ontbreken indien door de rechthebbende op het pand aannemelijk wordt gemaakt dat geen verband bestaat tussen de handelshoeveelheid drugs en het pand waarin ze zijn aangetroffen.
11. Verzoekers betwisten niet dat in het pand handelshoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen. Dat alleen al betekent dat moet worden aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoekers betogen dat er geen verband bestaat tussen de drugs en het pand. Verzoekers gaan er namelijk van uit dat [naam] de drugs en de drugsgerelateerde spullen pas in de nacht van 8 op 9 november 2019 in het pand heeft verstopt. Zij wijzen er onder meer op dat zij van de broer van [naam] hebben gehoord dat [naam] vermoedelijk was getipt over een inval op een locatie waar drugsgerelateerde spullen lagen. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Zo al met verzoekers moet worden aangenomen dat de aangetroffen metamfetamine olie en amfetamine pasta pas in die nacht in het pand zijn verstopt, dan nog is het op grond van de bestuurlijke rapportage aannemelijk dat de drugsgerelateerde spullen – zoals de drukreactieketel met een capaciteit circa 895liter en de destillatieketel met een capaciteit circa 270 liter – al enige tijd in het pand moeten hebben gestaan. Zo volgt uit de bestuurlijke rapportage dat deze ketels een productieopstelling vormen, dat deze opstelling was aangesloten op de waterleiding en dat op de spaanplaten van de zoldervloer ter hoogte van de opstelling enkele “doorlek”-vlekken/beschadigingen zichtbaar waren. De overgelegde foto’s tonen ook voldoende aan dat de productieopstelling met gele tuinslangen was aangesloten op een waterleiding. De enkele stelling van verzoekers dat op de zolder geen waterleiding aanwezig is, kan aan het voorgaande niet afdoen. Ook is er circa 1370 liter afval(vloeistof) aangetroffen, waardoor het aannemelijk is dat er op de zolder van het pand al enige tijd drugs is geproduceerd. De voorzieningenrechter neemt dan ook met de burgemeester aan dat er een verband is tussen de aangetroffen drugs en het pand. De stelling dat verzoekers hierbij op geen enkele manier betrokken zijn geweest, leidt niet tot een ander oordeel. Voor de bevoegdheid om het pand te sluiten is immers niet van belang of verzoekers een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Gelet op het voorgaande is de burgemeester bevoegd om het pand te sluiten.
De toepassing van de bevoegdheid
12. Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handhavingsbeleid. In die beleidsregels, voor zover hier van belang, is bepaald dat een pand voor twaalf maanden wordt gesloten als daar voor een eerste keer een handelsvoorraad van ≥ 0.5 gram harddrugs wordt gevonden. De voorzieningenrechter overweegt dat dit beleid niet onredelijk is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020). Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de burgemeester op grond van de evenredigheid van dit beleid is afgeweken door de sluiting van het pand te beperken tot een duur van zes maanden.
13. Artikel 4:84 van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."
14. Zoals de Afdeling in genoemde uitspraak van 28 augustus 2019 heeft overwogen, handelt de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Awb overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
De noodzaak van de sluiting
15. Bij de beoordeling of er bijzondere omstandigheden zijn, is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Dat, zoals verzoekers stellen, geen drugsgerelateerde overlast is geconstateerd en er ook geen loop was, doet dus, zeker gezien de hoeveelheid harddrugs die in het bedrijfspand is aangetroffen, geen afbreuk aan de noodzaak van de last (vergelijk genoemde uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020). De burgemeester heeft bovendien niet ten onrechte aangenomen dat er een loop naar het pand moet zijn geweest. De burgemeester heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat naast de productieopstelling ook geldtelmachines en vuurwapens in het pand zijn aangetroffen en dat het LFO heeft laten weten dat de productieopstelling al langer in gebruik was. Tot slot heeft de burgemeester het van belang mogen vinden dat industrieterreinen, waarop ook het pand is gelegen, als kwetsbare locatie voor drugscriminaliteit worden gezien.
16. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de burgemeester het noodzakelijk heeft kunnen vinden om van haar sluitingsbevoegdheid gebruik te maken om de overtreding te beëindigen, herhaling te voorkomen en de openbare orde te herstellen. Wat verzoekers hiertegen hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
De evenredigheid van de sluiting
17. Als sluiting van het bedrijfspand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting voor verzoekers komen in dit kader aan de orde.
18. Verzoekers vinden dat hen geen enkel verwijt treft. Daartoe wijzen zij naar wat er in de bestuurlijke rapportage staat. Zij zijn niet als verdachten aangemerkt en zelfs niet als zodanig verhoord.
19. Zoals de Afdeling in genoemde uitspraken van 28 augustus 2010 en 3 juni 2020 heeft overwogen, kan het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Van degene die een pand verhuurt wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL: RVS:2019:2462). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt ook voor een eigenaar van een bedrijfspand dat hij controles moet verrichten die zijn gericht op het gebruik van het pand. Op grond van de beschikbare stukken en dat wat op de zitting is besproken, neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoeker [naam] al in ieder geval kende op het moment dat zij in 2001 vennoten werden van [bedrijf] . Verzoeker heeft onweersproken ontkend te weten dat [naam] in de tussentijd veroordeeld is voor drugsdelicten en de gedingstukken wijzen er ook niet op dat verzoeker dat had kunnen weten. In zoverre hadden verzoekers er niet op bedacht hoeven te zijn dat [naam] in het pand drugs zou gaan produceren. Echter, niet kan worden gezegd dat verzoekers geen enkel verwijt van de overtreding kunnen worden gemaakt. Op de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij wist dat er pallets met persoonlijke spullen van [naam] op de zolder stonden, dat verzoeker liever niet naar de zolder ging, omdat hij een ongeluk heeft gehad en voor 75% is afgekeurd, en daar eigenlijk nooit hoefde te zijn, en dat verzoeker de donderdag vóór de doorzoeking van het pand nog op de zolder is geweest en toen heeft rondgekeken en niets anders heeft gezien dan een lading pallets. Gelet op deze verklaringen vindt de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat verzoeker op enig moment de zolder gericht op het gebruik daarvan heeft gecontroleerd. De enkele stelling van verzoeker dat zijn zoon zijn taken heeft overgenomen, doet hieraan niet af. 20. Verzoekers vinden dat de gevolgen van de sluiting voor hen onevenredig zijn. Volgens hen zal een sluiting van het pand voor de duur van zes maanden [bedrijf] “zonder twijfel de kop zal kosten”. Daarbij wijzen verzoekers erop dat die sluitingsduur ook tot gevolg heeft dat de machines in het pand, die niet kunnen worden verplaatst, onbruikbaar worden.
21. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in redelijkheid het belang van de sluiting zwaarder kunnen laten wegen dan de financiële gevolgen daarvan voor verzoekers. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat verzoekers met geen enkel objectief verifieerbaar stuk inzicht hebben gegeven wat de financiële gevolgen voor [bedrijf] of henzelf zijn als het pand voor zes maanden wordt gesloten. Bovendien is in het pand een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen en werd het pand ook gebruikt om harddrugs te produceren. Gelet hierop heeft de burgemeester aan de ernst en omvang van de overtredingen van de Opiumwet een groot gewicht kunnen toekennen. Verder heeft de burgemeester op de zitting toegezegd dat verzoekers om de twee weken toegang zullen krijgen tot het pand voor het noodzakelijk onderhoud van de machines.
22. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting van het pand voor de duur van zes maanden evenredig is.
23. De voorzieningenrechter hecht er wel aan op te merken dat niet valt uit te sluiten dat een sluiting van het pand langer dan drie maanden niet meer evenredig is, als verzoekers erin slagen tijdig en genoegzaam te onderbouwen dat door de sluiting van het pand voor de duur van zes maanden [bedrijf] in haar voortbestaan wordt bedreigd en er in de tussentijd geen feiten of omstandigheden bekend worden op grond waarvan verzoekers in meerdere mate een verwijt valt te maken dan in rechtsoverweging 19 is vastgesteld.
24. Verzoekers vinden tot slot dat de begunstigingstermijn van krap drie weken na kenbaar maken van het bestreden besluit op 25 maart 2021 veel te kort is.
25. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de burgemeester inmiddels heeft besloten de sluiting van het pand uit te stellen tot 18 mei 2021, dat is één dag na de datum waarop de voorzieningenrechter uiterlijk een uitspraak moet hebben gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. 18 mei 2021 is ruim zeven weken na bekendmaking van het bestreden besluit. Ondanks dat de begunstigingstermijn al in zoverre is verlengd, kan de voorzieningenrechter zijn ogen niet sluiten voor maatregelen die verzoekers nog voor de sluiting van het pand en het daarin aanwezige bedrijf [bedrijf] , zullen moeten nemen, waarvan aannemelijk is dat deze omvangrijker zullen zijn dan bij sluiting van een woning. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de begunstigingstermijn te bepalen op een week na verzending van deze uitspraak.
Conclusie en proceskosten
26. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester het pand op dinsdag 25 mei 2021, om 12.00 uur voor zes maanden mag sluiten.
27. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verlengt de begunstigingstermijn tot dinsdag 25 mei 2021 om 12.00 uur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 17 mei 2021.
de griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.