ECLI:NL:RBOBR:2021:2226

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
20/1315
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en discriminatieverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, die als shopmedewerker werkte, had zich op 14 oktober 2016 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres betoogde dat er sprake was van discriminatie, omdat mensen met een hoger maatmaninkomen met dezelfde restverdiencapaciteit wel in aanmerking kwamen voor een WIA-uitkering, terwijl zij dat niet deed. De rechtbank oordeelde dat de WIA-uitkering een loondervingsuitkering is, gebaseerd op het inkomen dat iemand door arbeidsongeschiktheid misloopt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gelijke situatie en dus ook geen discriminatie. De rechtbank vond dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om haar medische stukken in te dienen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv dat eiseres met ingang van 11 oktober 2019 geen recht had op een WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

De procedure

Bij besluit van 18 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres met ingang van 11 oktober 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 6 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Eiseres heeft een reactie op het verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat ging vooraf aan deze zaak?

1. Eiseres was werkzaam als shopmedewerker van een pompstation voor gemiddeld 25,04 uur per week. Op 14 oktober 2016 heeft zij zich ziek gemeld. Op 18 juli 2018 heeft zij een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Verweerder heeft besloten dat de werkgever van eiseres het loon moest doorbetalen tot 11 oktober 2019. Na afloop van de periode van loondoorbetaling heeft een verzekeringsarts medisch onderzoek verricht. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf voorbeeldfuncties geselecteerd waarvan de volgende drie functies de hoogste loonwaarde hebben:
-chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270);
-productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180);
-monteur printplaten (SBC-code 267051).
Uitgaande van een maatmaninkomen van € 14,34 per uur en een verdiencapaciteit van
€ 12,71 per uur heeft de arbeidsdeskundige berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 11,42% is.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) onderzoek verricht. Deze verzekeringsarts is tot hetzelfde oordeel als de primaire verzekeringsarts gekomen.

Waar gaat deze zaak over?

2. Verweerder vindt dat eiseres met ingang van 11 oktober 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet beoordelen of dit standpunt juist is.
3. Eiseres voert tegen het bestreden besluit kort samengevat het volgende aan. De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn in dienst bij of worden betaald door verweerder. Daarom zijn zij niet onpartijdig en kunnen zij medische informatie van behandelaren vrij interpreteren. Eiseres verzoekt daarom om benoeming van een onafhankelijke medische deskundige en een onafhankelijke arbeidsdeskundige. Eiseres voert ook aan dat een sociaal medisch verpleegkundige tijdens een telefoongesprek op
6 mei 2020 heeft geoordeeld dat zij zeker niet arbeidsgeschikt is. Verder voert eiseres aan dat zij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Eiseres voert ten slotte aan dat haar maatmaninkomen zo laag is dat zij nooit voor een WIA-uitkering in aanmerking kan komen. De Wet WIA is dus discriminerend voor mensen met een lager inkomen zoals zij.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

De medische grondslag van het bestreden besluit
4. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitgangspunten voor de rechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226). De aanleiding daarvoor is een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (arrest Korošec). Deze uitgangspunten houden kort samengevat in dat een beoordeling in drie stappen moet plaatsvinden. Eerst moet de zorgvuldigheid van de besluitvorming worden beoordeeld. De eisen die aan de besluitvorming van verweerder worden gesteld vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rapportages van de verzekeringsartsen moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende duidelijk zijn (stap 1). Vervolgens moet worden bekeken of er evenwicht bestaat tussen partijen in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen (wapengelijkheid). Als er geen evenwicht bestaat, moet worden onderzocht hoe dat kan worden hersteld (stap 2). Als sprake is van evenwicht moet ten slotte een inhoudelijke beoordeling plaatsvinden (stap 3). Als eiseres door haar gemotiveerde betwisting twijfel heeft laten ontstaan aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en deze na een eventuele reactie van verweerder niet is weggenomen, kan dat een reden zijn om een (medisch) deskundige te benoemen.
Stap 1: zorgvuldigheid
5. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek door verweerder voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet namelijk dat er verschillende onderzoeksactiviteiten zijn verricht. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, waaronder een eerder medisch onderzoeksverslag van een verzekeringsarts van 23 augustus 2018. Verder heeft de primaire verzekeringsarts eiseres gezien op het spreekuur van 15 oktober 2019 en daar een uitgebreide anamnese afgenomen. De verzekeringsarts B&B heeft ook het dossier bestudeerd en het bezwaarschrift en de door eiseres verstrekte medische informatie bestudeerd. Verder heeft de verzekeringsarts B&B eiseres op de hoorzitting van
3 januari 2020 gezien.
Stap 2: wapengelijkheid
6. Er is geen sprake van wapenongelijkheid. Eiseres heeft voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft zij ook benut. Zij heeft namelijk in de bezwaarfase een uitgebreid overzicht van haar huisarts verstrekt met daarin onder andere correspondentie met haar behandelaren. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van eiseres.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
7. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van de diagnoses en klachten van eiseres. Eiseres heeft aanzienlijke lichamelijke en psychische klachten. De primaire verzekeringsarts heeft diverse beperkingen aangenomen en deze beperkingen neergelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen). De primaire verzekeringsarts heeft hierbij in aanmerking genomen dat een verzekeringsarts in augustus 2018 de belastbaarheid van eiseres van toen in kaart heeft gebracht en dat sindsdien sprake is van een min of meer stabiele situatie. In het rapport van 23 augustus 2018 heeft deze verzekeringsarts onder andere overwogen dat de door eiseres ervaren klachten en belemmeringen, de bevindingen en het behandelbeleid in de curatieve sector, de in het dossier aanwezige gegevens en bevindingen bij onderzoek een consistent en plausibel geheel vormen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres hebben onderschat.
8. De inhoud van het telefoongesprek op 6 mei 2020 met een sociaal medisch verpleegkundige brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Een sociaal medisch verpleegkundige is geen verzekeringsarts en is dus niet bevoegd om uitspraken te doen over de belastbaarheid van eiseres. Bovendien gaat het om de belastbaarheid van eiseres op
11 oktober 2019 en is het telefoongesprek geruime tijd daarna gevoerd.
9. De rechtbank ziet gelet op wat onder 5, 6, 7 en 8 is overwogen geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet daarom geen reden om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
10. Eiseres wijst er op dat zij volgens de FML is aangewezen op een voorspelbare werksituatie (item 1.9.5), een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen (item 1.9.6), werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (item 1.9.7) en werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (item 2.3). Ook heeft zij beperkingen aan haar rechterarm en een beperking voor zitten (item 5.1). Onder verwijzing naar een beschrijving van het beroep heftruckchauffeur door het Nationaal Kenniscentrum EVC voert eiseres aan dat zij gelet op haar beperkingen niet geschikt voor die functie is. Zo moet de heftruckchauffeur volgens die beschrijving storingen aan de heftruck aan de verantwoordelijke melden. Verder voert eiseres aan dat ook de andere geselecteerde voorbeeldfuncties gelet op haar beperkingen niet geschikt voor haar zijn.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor het selecteren van voorbeeldfuncties het zogeheten CBBS gebruikt. In het CBBS worden na onderzoek door een arbeidskundig analist gegevens over functies, functie- en opleidingseisen en belastende factoren van functies opgenomen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens (zie CRvB 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737).
12. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de in het CBBS opgenomen gegevens over de functie van chauffeur heftruck, intern transport onjuist zijn. De verwijzing naar de beschrijving van het beroep heftruckchauffeur door het Nationaal Kenniscentrum EVC is daartoe onvoldoende, omdat onduidelijk is hoe die beschrijving tot stand is gekomen. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige B&B in een nader rapport van 29 juni 2020 met juistheid opgemerkt dat het slechts om een algemene beschrijving gaat. De rechtbank twijfelt zelf ook niet dat de betreffende gegevens juist zijn.
13. Verder is de primaire arbeidsdeskundige bij de beoordeling van de passendheid van de geselecteerde voorbeeldfuncties op adequate wijze ingegaan op de zogeheten signaleringen, zoals bij de items 1.9.5 en 1.9.6. Waar bij de functies geen signalering is vermeld, zoals bij item 1.9.7 (werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken), is geen sprake van kenmerkende belasting in de functie. Het betoog van eiseres dat zij niet in staat is om de functies te verrichten, slaagt daarom niet.
14. Nu de rechtbank niet twijfelt aan het standpunt van de arbeidsdeskundigen, is er geen aanleiding om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen.
Discriminatie?
15. Eiseres voert aan dat uitgaande van het maatmaninkomen van € 14,34 haar resterende verdiencapaciteit € 9,32 moet bedragen om minimaal 35% arbeidsongeschikt te kunnen zijn. Omdat het voor haar geldende minimumloon € 9,54 per uur bedraagt, kan zij dus nooit voor een WIA-uitkering in aanmerking komen. Mensen met een hoger maatmaninkomen met dezelfde restverdiencapaciteit komen wel in aanmerking komen voor een WIA-uitkering en mensen met een lager inkomen zoals zij niet. Dit is in strijd met het discriminatieverbod in artikel 1 van de Grondwet.
16. Dit betoog slaagt niet. De WIA-uitkering is een zogeheten loondervingsuitkering: het is een uitkering die wordt gebaseerd op het inkomen dat iemand door arbeidsongeschiktheid misloopt. Iemand met een hoger maatmaninkomen dan eiseres maar met een gelijke restverdiencapaciteit loopt meer inkomen mis. In die gevallen is van een gelijke situatie geen sprake en is van discriminatie dus ook geen sprake.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat eiseres met ingang van 11 oktober 2019 geen recht op een WIA-uitkering heeft. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Woestenburg, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.