ECLI:NL:RBOBR:2021:2160

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
8686747 CV EXPL 20-4938
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door COVID-19: beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers een vordering ingesteld tegen Ryanair DAC wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht (FR5892) van Krakau naar Eindhoven op 16 maart 2020. Eisers claimen een compensatie van € 250,00 per passagier op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, en daarnaast € 46,00 aan gemaakte additionele kosten. Ryanair voert aan dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de COVID-19 pandemie, die door de Wereldgezondheidsorganisatie op 11 maart 2020 werd uitgeroepen. De Poolse regering had op 15 maart 2020 haar grenzen gesloten, waardoor de vlucht niet kon worden uitgevoerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen valt en dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechter heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld. Eisers hebben niet voldoende bewijs geleverd dat de vlucht met vertraging is uitgevoerd, en de rechter gaat uit van annulering. De rechter concludeert dat Ryanair terecht een beroep doet op artikel 5 lid 3 van de Verordening, omdat de annulering van de vlucht objectief te verklaren is door de opgelegde reisbeperkingen als gevolg van de pandemie.

De kantonrechter wijst de vordering van eisers af, inclusief de gevorderde additionele kosten, omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn. Eisers worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is genomen door kantonrechter J.M.J. Godrie en is openbaar uitgesproken op 22 april 2021.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8686747
Rolnummer : 20-4938
Uitspraak : 22 april 2021
Beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: A. Adrhir,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
Ryanair DAC,
gevestigd te Swords, Co. Dublin, Ierland,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het vorderingsformulier A van de verordening (EG) nr. 861/2007 met producties;
het verweerschrift met producties;
de conclusie van repliek,
e conclusie van dupliek.
1.2.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
a. Eisers hadden een vlucht geboekt voor 16 maart 2020 met vluchtnummer FR5892 van Krakau, Polen, naar Eindhoven Airport.

3.Het geschil

3.1.
Eisers stellen het volgende. Als gevolg van annulering van vlucht FR5892 zijn eisers meer dan drie uur na de geplande aankomsttijd aangekomen en hebben zij op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) inzake onder meer
Sturgeonen
Nelsonrecht op financiële compensatie van € 250,00 per passagier. Van een buitengewone omstandigheid was geen sprake. Ook de gemaakte additionele kosten van € 46,00 dient verweerster te voldoen.
3.2.
Op grond van het voorgaande vorderen eisers betaling van een hoofdsom van € 546,00, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Verweerster voert het volgende verweer.
Vlucht FR5892 is geannuleerd. Er is sprake geweest van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie COVID-19 als pandemie aangemerkt. De COVID-19-pandemie heeft geleid tot (inter)nationale reisverboden, negatieve reisadviezen en beperkingen aan de grenzen. De pandemie heeft ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappijen. Zo ook voor verweerster. Zij moest meer dan 99% van haar vloot aan de grond houden.
Op 15 maart 2020 heeft de Poolse regering vanwege de pandemie haar grenzen gesloten. Vanaf 0:00 uur ’s-nachts werd het luchtverkeer van en naar Polen nagenoeg stilgelegd. De Poolse regering heeft een omschrijving gemaakt van (een zeer beperkt aantal) vluchten die wel mochten worden uitgevoerd. De vluchten die worden uitgevoerd door verweerster vielen niet onder de uitzondering en vallen daarom onder het door de Poolse overheid ingestelde verbod. Hierdoor kon en mocht verweerster de betreffende vlucht niet uitvoeren. Annulering kon ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen worden.
Eisers vorderen vergoeding van € 46,00 aan gemaakte additionele kosten. Deze kosten zouden bestaan uit hotelkosten. Eisers hebben slechts één productie overgelegd, die slecht leesbaar is en zonder enige toelichting onbegrijpelijk is. Het lijkt erop dat eisers een bankafschrijving overleggen. Het is echter onduidelijk waarop deze bankafschrijving ziet nu de onderliggende factuur ontbreekt. De kosten zijn onvoldoende onderbouwd en moeten om die reden worden afgewezen.
Voor zover de kantonrechter haar niet volgt in haar verweer wijst zij er op dat zij op grond van artikel 15.2 van haar algemene voorwaarden niet is gehouden om de buitengerechtelijke incassokosten van eisers te voldoen. Op grond van dit artikel geldt dat vorderingen die voortvloeien uit de vervoersovereenkomst direct bij haar ingediend moeten worden zonder tussenkomst van een derde partij met inachtneming van een termijn van 28 dagen waarbinnen zij op de vordering kan reageren. Na deze 28 dagen kunnen eisers vervolgens een derde inschakelen om de vordering te innen. Omdat eisers van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt, moeten de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Daarnaast heeft verweerster slechts een enkele, automatisch gegenereerde sommatiebrief van de gemachtigde van eisers ontvangen.
3.4.
Primair verzoekt verweerster daarom de vordering af te wijzen met veroordeling van eisers in de proceskosten en nakosten. Subsidiair dienen bij een toewijzing van de hoofdsom de gevorderde wettelijke rente en de vordering voor (overige) kosten te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen valt.
4.2.
Voorts wordt vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil. Meer specifiek is, gelet op het Rehder-arrest (ECLI:EU:C:2009:439, Hof van Justitie EG/EU, 09-07-2009, C-204/08), de kantonrechter te Eindhoven bevoegd, omdat de overeengekomen plaats van aankomst Eindhoven is.
4.3.
Eisers hebben zowel aangevoerd dat vlucht FR5892 is geannuleerd als met vertraging zou zijn uitgevoerd. Verweerster heeft betwist dat de vlucht met vertraging is uitgevoerd en heeft aangevoerd dat de vlucht in kwestie is geannuleerd. Eisers hebben niet nader toegelicht dat de vlucht met vertraging zou zijn uitgevoerd, zodat de kantonrechter bij de verdere beoordeling uitgaat van annulering van vlucht FR5892.
4.4.
Beoordeeld dient te worden of verweerster terecht een beroep doet op artikel 5 lid 3 van de Verordening. Vooropgesteld wordt dat eisers in het onderhavige geval, op grond van artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening, in beginsel recht hebben op de in artikel 7 van de Verordening genoemde compensatie van (in dit geval) € 250,00 per passagier.
4.5.
De luchtvervoerder is niet verplicht de compensatie te betalen indien er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.6.
Verweerster heeft haar verweer onderbouwd met producties 1, 2 en 3 bij antwoord. Producties 1 en 2 zijn nieuws- c.q. informatieberichten afkomstig van de Poolse overheid en productie 3 is een NOTAM-bericht. De stukken zijn afkomstig van onafhankelijke instanties en kunnen daarom in beginsel dienen als objectief en verifieerbaar bewijs.
Verweerster heeft hierbij toegelicht dat uit de overgelegde stukken volgt dat het internationale vliegverkeer werd opgeschort en Polen in principe alleen kon worden verlaten via wegtransport. De vlucht in kwestie valt volgens verweerster niet onder de uitzondering genoemd in het NOTAM-bericht ten aanzien van vluchten die wel mochten vertrekken vanuit Polen omdat het geen chartervlucht was, uitgevoerd door een buitenlandse luchtvaartmaatschappij in opdracht van een buitenlandse staat om hun inwoners terug te brengen. Volgens eisers zien de beperkingen echter alleen op inkomende vliegverkeer.
Hoewel in de overgelegde stukken met name inkomend luchtverkeer wordt genoemd, wordt daarnaast het volgende vermeld:
“Can I leave Poland. Yes. You can leave Poland by means of road transport […]”(productie 1) en
“IV. The ban mentioned in point III does not concern […] 3) Charter flights performed by foreign air carriers will be performed at the order of foreign states in order to bring back their citizens”(productie 3).
Tegenover de onderbouwde stellingen van verweerster hebben eisers onvoldoende ingebracht om aan te nemen dat het slechts om een beperking van inkomende vluchten gaat, zodat de kantonrechter van oordeel is dat verweerster met de overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat de Poolse overheid vanaf 15 maart 2020 beperkingen heeft opgelegd aan vliegverkeer van en naar Polen, waaronder de vlucht in kwestie. De annulering van vlucht FR5892 is hierdoor objectief te verklaren.
De reis- en vliegbeperkingen als gevolg van COVID-19 opgelegd door de Poolse overheid zijn aan te merken als een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. Het verweer van verweerster slaagt en de vordering van eisers tot betaling van compensatie zal worden afgewezen.
4.7.
Bij het vorderingsformulier hebben eisers in het kader van de gevorderde additionele kosten een (gedeeltelijke) uitdraai van een bankafschrijving zonder enige nadere motivering overgelegd. Eisers hebben het stuk niet nader toegelicht of nader onderbouwd en ook de onderliggende factuur niet in het geding gebracht. Het had op de weg van eisers gelegen om – mede gelet op het verweer van verweerster – een nadere toelichting te verstrekken, teneinde de kantonrechter in staat te stellen te beoordelen of de gevorderde kosten betrekking hebben op de verplichting tot verzorging, en zo ja, of deze kosten noodzakelijk, passend en redelijk zijn geweest. Nu eisers dit niet hebben gedaan, komt dit voor hun risico. Geoordeeld wordt daarom dat het onduidelijk is gebleven waarop de gevorderde additionele vergoeding precies ziet en hoe de hoogte van deze vordering tot stand is gekomen. Het gevorderde bedrag van € 46,00 wordt daarom afgewezen.
4.8.
Nu de hoofdsom niet toewijsbaar is, zullen ook de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.9.
Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat eisers schriftelijk tot betaling van deze kosten zijn aangemaand.
4.10.
De nakosten zijn toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eisers in de kosten van de procedure, aan de zijde van verweerster tot heden vastgesteld op € 248,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat eisers schriftelijk tot betaling van deze kosten zijn aangemaand;
veroordeelt eisers in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 62,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.