ECLI:NL:RBOBR:2021:171

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
01/994087-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldige hulpverlening aan vreemdelingen bij wederrechtelijk verblijf en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het helpen van drie vreemdelingen bij hun wederrechtelijk verblijf in Nederland. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft deze vreemdelingen in zijn bedrijf laten werken zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning en hen woonruimte verschaft. Dit gedrag heeft hij tot een gewoonte gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het verblijf van deze vreemdelingen wederrechtelijk was, wat strafverhogend werkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek door de Inspectie SZW, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte valse salarisspecificaties had opgemaakt en deze in zijn bedrijfsadministratie had opgenomen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf aan vreemdelingen en het valselijk opmaken van salarisspecificaties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte uit winstbejag handelde en dat zijn handelen het overheidsbeleid inzake illegaal verblijf ondermijnde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar oordeelde dat dit niet kon leiden tot een lagere straf.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft de eis van de officier van justitie, die zes maanden gevangenisstraf vroeg, gevolgd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is op 18 januari 2021 openbaar gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/994087-17
Datum uitspraak: 18 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
adres in [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2020 en 18 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 september 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 9 augustus 2017 in de gemeente Geldermalsen en/of ter Aar en/of Terneuzen en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hem/hen daartoe gelegenheid en/of middelen heeft/hebben verschaft,
immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) (aan) voornoemde perso(o)n(en) woonruimte verschaft en/of arbeid laten verrichten in het door verdachte gedreven bedrijf [bedrijfsnaam 1] terwijl hij/zij wist(en), dan wel ernstige redenen had(den) te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was en terwijl hij/zij hiervan een beroep of gewoonte van heeft/hebben gemaakt
art 197a lid 4 Wetboek van Strafrecht
art 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij, in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 30 april 2016, in de gemeente Geldermalsen en/of ter Aar en/of Terneuzen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een/of meer van na te noemen salarisspecificatie(s) -elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- en/of de bedrijfsadministratie van eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] -zijnde die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften,
bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een of meer anderen te doen gebruiken, bestaande dat valselijk opmaken uit het opzettelijk en/of in strijd met de waarheid:
- in de salarisspecificatie(s) geadresseerd aan [persoon] , betreffende de maand juli 2015 (DOC-008-01) en/of augustus 2015 (DOC-008-02) en/of april 2016 (DOC-008-10) doen vermelden dat 160 uren is/zijn gewerkt;
bestaande dat valselijk opmaken van die (bedrijfs)administratie uit het opzettelijk (doen) verwerken en/of opnemen van die/dat (aldus) valselijk opgemaakte en/of vervalste salarisspecificatie(s) in de (bedrijfs)administratie van eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] ;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kunnen beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1. Er kan niet worden bewezen dat verdachte wist dan wel ernstige redenen had te vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk in Nederland verbleven. Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De gebezigde bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen in een bijlage opgenomen en uitgewerkt. Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Feit 1.

Algemeen kader.
De tenlastelegging is gestoeld op artikel 197a, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een veroordeling terzake van het misdrijf van artikel 197a, tweede lid, Sr is vereist dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte uit winstbejag een ander behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was. Als de verdachte hier een beroep of gewoonte van heeft gemaakt, werkt dat strafverhogend.
Naar vaste rechtspraak dient het bestanddeel ‘behulpzaam bij’ in artikel 197a Sr in overeenkomstige zin te worden uitgelegd als in artikel 48 Sr, waarin medeplichtigheid in algemene zin strafbaar is gesteld. Het gaat er onder meer om of de betrokkene het verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. In lijn met het doel en de strekking van artikel 197a Sr, te weten het tegengaan van mensensmokkel, en conform het algemeen spraakgebruik dient onder ‘het verblijven in Nederland’ als bedoeld in dat artikel te worden verstaan: elk zich ophouden in Nederland (HR 21 oktober 2003, LJN AL3537 en HR 2 september 2006, LJN AY8857). Het begrip ‘wederrechtelijk’ in de delictsomschrijving van artikel 197a Sr dient, gelet op de wetsgeschiedenis, te worden uitgelegd als ‘zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid’. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Behulpzaam.
Dat verdachte uit commerciële overwegingen de drie in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen in Nederland woonruimte heeft verschaft en arbeid heeft laten verrichten in zijn bedrijf [bedrijfsnaam 1] volgt uit de bewijsmiddelen en wordt niet betwist door de verdediging.
Wederrechtelijk verblijf en wetenschap.
Art. 12, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt - voor zover hier van belang - dat aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, is toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Op grond van art. 2 van de Wav is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat voor de drie in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is afgegeven. Zij verrichtten in de ten laste gelegde periode dus arbeid voor een werkgever in strijd met de Wav, waardoor hun verblijf in Nederland toen wederrechtelijk was. De verdediging betwist dat verdachte dit wist of ernstige redenen had om dit te vermoeden.
De rechtbank stelt voorop dat een ieder wordt geacht de wet te kennen, ook verdachte. Uit de wet volgt dat het verblijf van de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen in Nederland wederrechtelijk was doordat zij zonder de daarvoor vereiste vergunning voor verdachte werkten. Het uitgangspunt is dus dat verdachte wist dat het verblijf wederrechtelijk was.
De verdediging heeft hier tegenin gebracht dat verdachte andere informatie heeft gekregen van de IND. Zij wijst erop dat [getuige] , een medewerker van verdachte, op
31 januari 2018 bij de politie heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte contact heeft opgenomen met de IND. De verdediging heeft ter terechtzitting een video-opname van dat telefoongesprek laten zien en horen. Hierop is te zien en te horen dat een man het telefoonnummer invoert van de IND en vervolgens een gesprek voert met een vrouw. Het gaat hier volgens de verdediging om een telefoongesprek tussen [getuige] en een medewerkster van de IND. Op basis van de informatie die [getuige] tijdens dit telefoongesprek geeft, deelt de medewerkster van de IND mee dat er geen vergunning nodig is als er “arbeidsvrij” op het verblijfsdocument staat. De verdediging heeft een schriftelijke uitwerking van het telefoongesprek overgelegd (in de schriftelijke uitwerking staat kennelijk abusievelijk “cliënt” in plaats van “ [getuige] ”).
Wanneer het ter terechtzitting afgespeelde telefoongesprek heeft plaatsgevonden en of dit het telefoongesprek is waarover [getuige] op 31 januari 2018 heeft verklaard, is ongewis. De opname is niet eerder in het onderzoek aangetroffen of ter beschikking gesteld door verdachte of [getuige] en is dus ook niet onderzocht en geverifieerd. Naar het oordeel van de rechtbank is in elk geval niet zonder meer aannemelijk dat verdachte door dit telefoongesprek op het verkeerde been is gezet over de wederrechtelijkheid van het verblijf van de drie vreemdelingen in Nederland. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de informatie die [getuige] in het telefoongesprek aan zijn vragen ten grondslag heeft gelegd, onvolledig was. De informatie was algemeen van aard, ging over “een sollicitant” en was niet concreet gericht op de in de tenlastelegging genoemde personen met een Marokkaanse nationaliteit en een Spaanse verblijfsvergunning met de aantekening “autoriza a trabajar”.
Het had op de weg van verdachte gelegen om, vóórdat de vreemdelingen voor hem gingen werken, nader onderzoek te verrichten naar de vraag of die specifieke personen, van Marokkaanse nationaliteit, met die Spaanse aantekening in Nederland mochten werken. Verdachte heeft dat niet gedaan.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt dat verdachte wist dat het verblijf wederrechtelijk was, onverminderd overeind blijft. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland van de drie vreemdelingen door hen woonruimte te verschaffen en arbeid te laten verrichten, terwijl hij wist dat het verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 2.
Op grond van de aangehechte bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 1 maart 2017 tot en met 9 augustus 2017 in de gemeente Geldermalsen en Arnhem, telkens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, en hen daartoe gelegenheid en middelen heeft verschaft,
immers heeft hij voornoemde personen woonruimte verschaft en arbeid laten verrichten in het door verdachte gedreven bedrijf [bedrijfsnaam 1] terwijl hij wist dat het verblijf wederrechtelijk was en terwijl hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt;
2. in de periode van 31 juli 2015 tot en met 30 april 2016 in Nederland de salarisspecificaties -elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- en de bedrijfsadministratie van eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] -zijnde die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt,
zulks telkens met het oogmerk om dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een of meer anderen te doen gebruiken, bestaande dat valselijk opmaken uit het opzettelijk en in strijd met de waarheid:
- in de salarisspecificaties geadresseerd aan [persoon] , betreffende de maand juli 2015 (DOC-008-01) en augustus 2015 (DOC-008-02) en april 2016 (DOC-008-10) doen vermelden dat 160 uren is gewerkt;
bestaande dat valselijk opmaken van die (bedrijfs)administratie uit het opzettelijk (doen) verwerken en opnemen van die valselijk opgemaakte salarisspecificaties in de bedrijfsadministratie van eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd ten aanzien van feit 1, omdat zij voor dat feit vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 2 pleit de raadsvrouw voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, gelet op de grote gevolgen van deze zaak voor verdachte. Verdachte heeft enorme financiële schade. Zijn bedrijf is over de kop gegaan. Verdachte heeft een enorme belastingschuld die hij niet kan betalen. Ook heeft hij een bestuurlijke boete gekregen wegens overtreding van de Wav. Die boete was eerst 24.000,00 euro, maar is later gematigd tot 12.000,00 euro omdat de vreemdelingen wel in het bezit waren van een Spaanse verblijfsvergunning met de aantekening “autoriza a tabajar”. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Verdachte heeft een burn-out. Hij heeft zijn kop in het zand gestoken en is gevlucht naar Marokko. Hij heeft daar een redelijk leven en werkt als timmerman. Door zijn verblijf in Marokko is hij niet in staat een taakstraf te verrichten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het behulpzaam zijn van drie vreemdelingen bij hun verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dat verblijf wederrechtelijk was, door hen in zijn bedrijf te laten werken zonder tewerkstellingsvergunning en hen woonruimte te verschaffen. Verdachte heeft daarvan een gewoonte gemaakt. De illegale vreemdelingen bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte. Verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt en gehandeld uit winstbejag door hen zwart te laten werken tegen een laag uurloon en lange werkdagen te laten maken. Door zijn handelen heeft verdachte het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland ondermijnd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift door valse salarisspecificaties op te maken en die in de bedrijfsadministratie op te nemen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte grote financiële gevolgen moet dragen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met ongeveer één jaar.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen. De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 57, 197a, 225.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:een gewoonte maken van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is
T.a.v. feit 2:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij en mr. J. Woestenburg, griffiers,
en is uitgesproken op 18 januari 2021.
mr. M.T. van Vliet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt door de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met proces-verbaalnummer 6640-2016-1340, onderzoek Tulsa, afgesloten d.d. 30 januari 2018, aantal doorgenummerde