ECLI:NL:RBOBR:2021:1651

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
WR 21/010
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking in een zaak op grond van de Wet Mulder na einduitspraak

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 6 april 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster na de einduitspraak in haar beroep tegen een verkeersboete. De verkeersboete was opgelegd door de officier van justitie op 22 oktober 2019 wegens een snelheidsovertreding op 22 augustus 2018. Verzoekster had beroep ingesteld tegen deze beslissing, dat op 2 februari 2021 door de rechter, mr. P.J. Appelhof, ongegrond was verklaard. Na deze uitspraak heeft de gemachtigde van verzoekster op 3 februari 2021 een wrakingsverzoek ingediend, maar dit verzoek bereikte de griffie van de wrakingskamer pas op 15 maart 2021, bijna zes weken later. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien het verzoek was gedaan na de einduitspraak in de hoofdzaak. De rechtbank benadrukte dat de wet geen mogelijkheid biedt voor wraking na een einduitspraak. Hierdoor werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking. De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter mr. H.M.H. de Koning en de leden mr. T. van de Woestijne en mr. J. Iding, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/010
Beslissing van 6 april 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[verzoekster], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster
(gemachtigde: [naam] ),
strekkende tot de wraking van
mr. P.J. Appelhof
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Aan verzoekster is bij beslissing van de officier van justitie van 22 oktober 2019 een verkeersboete opgelegd wegens een snelheidsovertreding, gepleegd op 22 augustus 2018 om 21:54 uur te Vlijmenseweg kruising Oude Vlijmenseweg in de gemeente ’s-Hertogenbosch met een personenauto met kenteken [kenteken] (CJIB-nummer [nummer 1] . Verzoekster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Dit beroep (ex artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, Wahv) heeft zaaknummer [nummer 2] .
De rechter heeft het beroep behandeld op de zitting van 2 februari 2021. De gemachtigde van verzoekster was daarbij aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechter het beroep tegen de beslissing van 22 oktober 2019 bij uitspraak van 2 februari 2021 ongegrond verklaard.
De gemachtigde van verzoekster heeft de rechter bij brief van 3 februari 2021 gewraakt.

2.De beoordeling

2.1
De gemachtigde van verzoekster heeft in de brief van 3 februari 2021 rechter mr. W. Brouwer gewraakt. De rechtbank gaat er echter van uit dat dit een misverstand is en dat is bedoeld mr. Appelhof te wraken. Dit is immers de rechter die het beroep heeft behandeld op de zitting van 2 februari 2021, waar verzoekster bij aanwezig was, en die vervolgens uitspraak heeft gedaan.
2.2
Uit de gedingstukken blijkt dat de brief van 3 februari 2021 pas op 15 maart 2021, dus bijna zes weken later, bij de griffie van de wrakingskamer is binnengekomen. De rechtbank betreurt deze gang van zaken en de daaruit voortkomende vertraging van de beoordeling van het wrakingsverzoek.
2.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting direct afwijzen indien het verzoek is ingediend na het tijdstip waarop in de hoofdzaak einduitspraak is of wordt gedaan.
Dit volgt uit artikel 9.1, aanhef en onder c, van het thans geldende wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant.
2.4
Het verzoek is gedaan nadat de rechter in de hoofdzaak (het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie) einduitspraak heeft gedaan. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan in de zaak van de verzoeker tot wraking. Om die reden kan verzoekster niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven op 6 april 2021 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. J. Iding, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
voorzitter griffier
Tegen deze beslissing staat
geenrechtsmiddel open (artikel 8:18 lid 5 Awb).