Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De beoordeling
4.De beslissing
geenrechtsmiddel open (artikel 8:18 lid 5 Awb).
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 6 april 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster na de einduitspraak in haar beroep tegen een verkeersboete. De verkeersboete was opgelegd door de officier van justitie op 22 oktober 2019 wegens een snelheidsovertreding op 22 augustus 2018. Verzoekster had beroep ingesteld tegen deze beslissing, dat op 2 februari 2021 door de rechter, mr. P.J. Appelhof, ongegrond was verklaard. Na deze uitspraak heeft de gemachtigde van verzoekster op 3 februari 2021 een wrakingsverzoek ingediend, maar dit verzoek bereikte de griffie van de wrakingskamer pas op 15 maart 2021, bijna zes weken later. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien het verzoek was gedaan na de einduitspraak in de hoofdzaak. De rechtbank benadrukte dat de wet geen mogelijkheid biedt voor wraking na een einduitspraak. Hierdoor werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking. De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter mr. H.M.H. de Koning en de leden mr. T. van de Woestijne en mr. J. Iding, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma.