In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 april 2021 een beschikking gegeven betreffende de rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met een psychogeriatrische aandoening. De cliënt, die lijdt aan een neurocognitieve stoornis, vertoont geen actief verzet tegen de opname, maar het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft geen besluit tot opname en verblijf willen afgeven, omdat de cliënt soms aangeeft naar haar vriend te willen. De rechtbank oordeelt dat een vrijwillige opname niet mogelijk is, gezien de wilsbekwaamheid van de cliënt. De rechtbank verleent daarom een rechterlijke machtiging voor de duur van drie maanden, zodat de behandelaars in de toekomst opnieuw een artikel 21-verklaring kunnen aanvragen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt ernstig nadeel kan ondervinden door verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. De cliënt heeft intensieve begeleiding nodig en kan niet zelfstandig voor zichzelf zorgen. De rechtbank heeft de medische verklaringen en het zorgplan in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging is verleend voor de duur van drie maanden, tot 6 juli 2021, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.