ECLI:NL:RBOBR:2021:1550

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
01/025189-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijke onvoorzichtigheid

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2019 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in de gemeente Bladel. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het veroorzaken van het ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als bestuurder van een personenauto, geen voorrang had verleend aan een andere bestuurder, de heer [slachtoffer], die van links naderde. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de heer [slachtoffer] om het leven kwam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende zicht had op de kruising door bomenrijen en dat hij niet op de juiste wijze het kruisingsvlak had genaderd. Ondanks dat de verdachte erkende een verkeersfout te hebben gemaakt, was hij van mening dat zijn gedrag niet voldeed aan de vereisten voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde echter dat er sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte schuld had aan het verkeersongeval.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 6 april 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.025189.20
Datum uitspraak: 06 april 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 februari 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 september 2019 in de gemeente Bladel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Driehuis , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, daarmee rijdende op de weg, de Driehuis , de kruising met de voorrangsweg, de Dorpsstraat , te naderen en/of niet goed en/of niet voldoende naar links te kijken en/of zich niet voldoende ervan te vergewissen dat die Dorpsstraat vrij was en/of die Dorpsstraat naar links op te draaien, terwijl hem daar op korte afstand een personenauto was genaderd,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 28 september 2019 in de gemeente Bladel, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Driehuis , de kruising met de voorrangsweg, de Dorpsstraat , is genaderd en/of niet goed en/of niet voldoende naar links heeft gekeken en/of zich niet voldoende ervan heeft vergewist dat die Dorpsstraat vrij was en/of de Dorpsstraat naar links is opgedraaid, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het primair ten laste gelegde bewezen te verklaren in die zin dat verdachte ter plaatse aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Om tot een veroordeling voor artikel 6 Wegenverkeerswet te kunnen komen moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Niet iedere schuld is voldoende om tot een veroordeling voor artikel 6 Wegenverkeerswet te kunnen komen. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Verdachte heeft erkend dat hij een verkeersfout heeft gemaakt. Rijdende op de Driehuis had hij, toen hij de voorrangsweg de Dorpsstraat op reed, voorrang moeten verlenen aan de heer [slachtoffer] . Dat heeft verdachte niet gedaan. Dat de gevolgen daarvan ernstig zijn is duidelijk.
Verdachte heeft echter tijdig vóór de kruising gekeken of er verkeer naderde, is – toen dat niet het geval bleek – opgereden tot de haaientanden, waar hij naar links en rechts gekeken heeft, en is vervolgens de kruising opgereden toen hij dacht dat deze vrij was. De auto van [slachtoffer] heeft hij niet zien aankomen, waarschijnlijk mede door de hoge snelheid waarmee [slachtoffer] reed en het beperkte zicht op de kruising door de bomenrijen langs de weg. Verdachte betwist dat hij de binnenbocht heeft genomen. Die conclusie kan ook niet getrokken worden uit het rapport van de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA). Daarin wordt immers gesproken van een
indicatieverijlijn en de
meest waarschijnlijkerijbeweging. Dit zijn geen stellige conclusies.
De verdediging is gelet op het voorgaande van mening dat de fout die verdachte heeft gemaakt, geen schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet oplevert.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen:
Proces-Verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, [verbalisant] , d.d. 28 december 2019, p. 18-37), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de kruising van de voor het openbaar verkeer
openstaande wegen, de Dorpsstraat en de aangesloten weg, Driehuis , ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom van Casteren, in de gemeente Bladel. De Dorpstraat had kort voor en na de plaats van het ongeval een recht tracé en vormde de verbinding tussen de dorpskernen van Hoogeloon en Casteren. De Driehuis was doormiddel van een T- constructie, nagenoeg haaks aangesloten op de Dorpsstraat .
Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op zaterdag 28 september 2019, omstreeks 17:17 uur. De bestuurder van een personenauto (voertuig 1, een zwarte Audi A4 Quattro) met het kenteken [kenteken 1] ) verleende op een kruising geen voorrang aan de bestuurder van een andere personenauto (voertuig 2; een zwarte Mercedes Benz type CIS 500 coupe, voorzien van het kenteken [kenteken 2] ) ) die van links naderde. Hierbij kwamen beide voertuigen met elkaar in botsing. Na het moment van de botsing is de Mercedes, in de uitloop, met de voorzijde tegen een boom tot stilstand gekomen en in brand geraakt. Ten gevolge van de brand is de bestuurder van de Mercedes overleden.
Gezien vanuit de rijrichting van de Audi waren, (bij nadering van de kruisende weg), de navolgende verkeersmaatregelen van kracht:
• haaientanden op het wegdek
• blokmarkering separaat fietspad
• rijbaan separaat fietspad
• blokmarkering separaat fietspad
• opstelvlak (klinkers)
• haaientanden
• kruisende rijbaan ( Dorpsstraat ).
Kort voor het kruispunt was, aan de rechterzijde van de rijbaan, bord B6 van het RVV 1990 geplaatst. Hierbij werd, bij nadering van het kruispunt (in combinatie met de verkeerstekens op het wegdek), kenbaar gemaakt, dat het kruisende verkeer over de Dorpstraat , voorrang genoot. De tekens op het wegdek waren aangebracht in een contrasterende witte kleur, vertoonde geen overdadige slijtage en waren licht vervuild door ingereden modderresten. De aangebrachte tekens waren nog goed zichtbaar.
Op 3 oktober 2019, werd door mij, verbalisant, onder nagenoeg identieke weersomstandigheden, een nader onderzoek ingesteld op de plaats van het ongeval. Uit de proefnemingen is gebleken dat het zicht op de Dorpstraat , bij nadering over de Driehuis , als voldoende kan worden omschreven. Met gebruikmaking van de opstelruimte kort voor het kruisingsvlak, kan voldoende zicht worden verkregen langs de bomenrij op de Dorpsstraat . (Noot verbalisant: om voldoende zicht te bereiken moest worden opgereden tot aan het kruisingsvlak en de snelheid worden gereduceerd tot stapvoets of zelfs stilstand).
Ik, verbalisant, vernam dat beide betrokken voertuigen niet meer waren verplaatst na de aanrijding. Ik zag dat de Audi half in de groenberm, net voor het kruisingsvlak, aan de uiterste linkerzijde van de rijbaan van de Dorpstraat tot stilstand was gekomen. Op het wegdek van de Dorpstraat werden sporen aangetroffen in relatie tot het ongeval. Deze sporen zijn herleid naar de betrokken voertuigen en specifieke delen hiervan. Dit sporenbeeld werd ingemeten om de botsplaats en voertuigbewegingen te herleiden. Ik zag dat de linker achter zijde van de Audi zware schade vertoonde. Deze schade was ontstaan ten gevolge van de botsing met de linker voorzijde van de Mercedes. Gelet op de hoek waaronder de botsing had plaatsgevonden, de wijze van deformatie en onderling snelheidsverschil, werd de Audi op het moment van de botsing sterk afgeremd en nagenoeg op de botsplaats omgezet. Hierbij was de Audi een kwartslag naar links om zijn hoogte-as gedraaid. Op basis van de aangetroffen glasdelen afkomstig van het linker-achterportier van de Audi en aanvang van het bandenspoor afgetekend door het loopvlak van de linker-voorband van de Mercedes, kon de botsplaats vrij nauwkeurig worden vastgesteld. De botsplaats heeft gelegen op de rijbaan van de Dorpstraat , kort voor het kruispunt met de Driehuis .
Op 24 oktober 2019, werd afsluitend aan het technisch onderzoek, een schade-inpassing uitgevoerd. Op basis van het specifieke schadebeeld (en vervormingsrichting) aan de linker-achterzijde van de Audi en linker-voorzijde van de Mercedes, kon de hoek van inrijding worden vastgesteld. Deze vastgestelde hoek is gebaseerd op de specifieke vervormingsrichting van het koetswerk en overeenkomstige vormschade. Derhalve moet worden rekening gehouden met een marge van ingeschat 10 graden.
Op basis van de interpretatie van het sporenbeeld (plaats van botsing) in combinatie met de vastgestelde hoek op het moment van de botsing, werd een indicatieve rij lijn uitgezet. Deze lijn kan worden gelezen als de meest waarschijnlijke rijbeweging van de Audi, voorafgaand aan het oprijden van de Dorpsstraat . Bij het oprijden tot aan het kruisingsvlak, gevolgd door het (links) afslaan, zou een andere hoek en plaats van botsing te verwachten zijn.
Primaire oorzaak: De bestuurder van de Audi, verleende op vermeld kruispunt geen voorrang aan de bestuurder van de Mercedes.
Toedracht: De bestuurder van de Mercedes reed oorspronkelijk over de Dorpstraat , komende uit de richting van Hogeloon en gaande in de richting van Casteren. De bestuurder van de Audi reed oorspronkelijk over de Driehuis , komende uit de richting van het Hoogeind en gaande in de richting van het kruispunt met de Dorpsstraat . Bij nadering van het kruispunt, sloeg de bestuurder van de Audi af naar links en reed de rijbaan van de Dorpsstraat op. Nog in de bochtcurve naar links, kwam de Mercedes met de linker-voorzijde in botsing met de linker-achterzijde van de Audi. Ten gevolge van de botsing draaide de Audi naar links om zijn hoogte-as en kwam nagenoeg op de botsplaats tot stilstand. Ten gevolge van de (primaire) botsing, werd het (lichtmetalen) linker-voorwiel van de
Mercedes achterwaarts in de wielkast gedrukt en raakte zwaar beschadigd. De linker-voorband werd op dat moment direct drukloos en raakte de Mercedes het stuurvermogen kwijt door de inknelling van het linker voorwiel. Onderhevig aan de restsnelheid en (beperkt) stuurvermogen, bewoog de Mercedes in een rechte lijn door en kwam voor voorbij het kruisingsvlak, aan de rechterzijde van de rijbaan, met de voorzijde tegen een boom tot stilstand (secundaire botsing). Gelijktijdig of zeer kort na de secundaire botsing, ontstond de brand in het voertuig.
Op basis van het sporenonderzoek kon niet worden vastgesteld of de bestuurder van de Audi in een constante rijbeweging het kruisingsvlak was opgereden, of voor het kruisingsvlak zijn snelheid heeft gereduceerd. Gelet op onderlinge botspositie en vastgestelde botsplaats, heeft de bestuurder van de Audi, (met inachtname van de marges), de rijlijn gevolgd zoals weergegeven.
Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] d.d. 30 september 2019, p. 14, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Ik zag vanuit Driehuis een blauwe / zwarte auto aan komen rijden. Ik dacht nog: Ik hoop dat de auto, die op dat moment op de Driehuis reed, gaat stoppen. Ook gelet op de snelheid die de bestuurder van de Mercedes-Benz reed. Ik dacht nog: Dit gaat niet goed. Ik zag dat de
auto, die op de Driehuis reed, niet stopte en doorreed. Ik weet niet of deze auto
stil stond voordat hij de Dorpsstraat opreed. Ik zag wel dat deze auto afremde. Ik zag, toen deze auto vanuit Driehuis de Dorpsstraat opreed, dat de Mercedes-Benz tegen deze blauw/ zwarte auto aankwam. Ik zag dat de auto, die vanuit de Driehuis kwam, rondtolde en richting de berm doorschoof. Ik zag dat de Mercedes-Benz doorschoof en tegen een boom tot stilstand kwam.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2019, p. 45 – 49, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Ik reed richting de kruising van de Driehuis met de Dorpsstraat te Gasteren. Op het moment dat ik met mijn auto op de Dorpsstraat reed, zag ik dat een auto mij naderde. Deze auto kwam, uit de richting van de Casterseweg en reed over de Dorpsstraat . Ik denk nu achteraf, dat ik de auto misschien ook niet gezien heb, in verband met de rij bomen aan de Noordzijde van de Dorpsstraat , die het zicht belemmert.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2019, p. 51 – 53, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Ik ben nu 46 jaar. Ik woon deze tijd al rond deze locatie, bij mijn ouders. Ik woonde daar ongeveer 400 meter van vandaan. Ik ken de plek dus zeer goed. Je moet daar ruim van te voren al zicht halen. Als je stapvoets naar de Dorpsstraat rijdt, heb je eigenlijk geen zicht meer. Dit brengt een gevaarlijke situatie met zich mee.
Nadere overweging
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 van de WVW heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf op grond van artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is de weging en selectie van het beschikbare bewijsmateriaal voorbehouden aan de feitenrechter.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte over de Driehuis reed, komende uit de richting van het Hoogeind en gaande in de richting van het kruispunt met de Dorpsstraat . [slachtoffer] reed op dat moment over de Dorpstraat , komende uit de richting van Hogeloon en gaande in de richting van Gasteren. Bij het linksaf slaan heeft verdachte geen voorrang verleend aan het voertuig van [slachtoffer] , waardoor de aanrijding is ontstaan waarbij [slachtoffer] is komen te overlijden.
Vaststaat dat verdachte voorrang had moeten verlenen aan [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat het zicht op de kruising, door de bomenrij op de Dorpsstraat , slecht was. Als echter gebruik wordt gemaakt van de opstelruimte kort voor het kruisingsvlak, waarbij stapvoets wordt gereden of zelfs tot stilstand wordt gekomen kort vóór het kruisingsvlak, kan voldoende zicht worden verkregen op verkeer dat nadert op de Dorpsstraat . Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van de VOA kan worden afgeleid dat verdachte, gelet op de berekende indicatieve rijlijn en de meest waarschijnlijke rijbeweging, niet op juiste wijze de kruising heeft genaderd. Hierdoor heeft hij onvoldoende zicht gehad op de hem van links naderende auto van [slachtoffer] . Hoewel gesproken wordt van indicatieve rijlijn en meest waarschijnlijke rijbeweging, is deze rijlijn uitgezet op basis van de interpretatie van het sporenbeeld, waarbij de plaats van botsing heel nauwkeurig berekend kon worden, in combinatie met de vastgestelde hoek op het moment van de botsing. Dat dit de meest waarschijnlijke rijbeweging van verdachtes voertuig moet zijn geweest, volgt ook uit de overweging van de VOA dat als verdachte wél had opgereden tot aan het kruisingsvlak en daarna linksaf zou zijn geslagen, een andere hoek en plaats van botsing te verwachten was. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte onvoldoende heeft afgeremd. Getuige [getuige] verklaart immers dat hij zag dat de auto van verdachte niet stopte en doorreed, dat hij niet weet of de deze auto stil stond voordat hij de Dorpsstraat opreed en dat hij wel zag dat deze auto afremde.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het kruisingsvlak niet op juiste wijze heeft genaderd en zijn snelheid daarbij niet voldoende heeft geminderd, waardoor hij onvoldoende zicht heeft verkregen op bestuurders op de Dorpsstraat aan wie hij, gelet op het geplaatste verkeersbord B6 (‘verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg’) en de op het wegdek aangebrachte haaientanden, voorrang moest verlenen. Hierdoor heeft hij het voertuig van [slachtoffer] niet (tijdig) opgemerkt en geen voorrang verleend, waardoor de aanrijding met dodelijke afloop is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feitelijke gedragingen van verdachte in hun samenhang bezien de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte ter plaatse bekend is en weet dat daar extra voorzichtigheid is geboden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
De rechtbank merkt nog op dat dat bij deze vaststelling geen rekening wordt gehouden met de snelheid van [slachtoffer] . Er zijn aanwijzingen dat het slachtoffer ter plaatse harder heeft gereden dan 60 km/uur. Eventuele medeschuld van een slachtoffer bij artikel 6 WVW 1994 sluit echter de schuld van een verdachte niet uit. Wel zal de rechtbank hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
De rechtbank acht gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
op 28 september 2019 in de gemeente Bladel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Driehuis , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend daarmee rijdende op de weg, de Driehuis , de kruising met de voorrangsweg, de Dorpsstraat , te naderen en niet goed en niet voldoende naar links te kijken en zich niet voldoende ervan te vergewissen dat die Dorpsstraat vrij was en die Dorpsstraat naar links op te draaien, terwijl hem daar op korte afstand een personenauto was genaderd, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en bijkomende straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde (aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag) wettig en overtuigend bewezen en vordert dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis wordt opgelegd.
Daarnaast dient een rijontzegging voor de duur van twaalf (12) maanden waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren te worden opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft benadrukt dat verdachte blijkens het over hem opgestelde reclasseringsrapport op geen enkel leefgebied problemen heeft en dat er geen recidiverisico is. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk en het is sinds het ongeval ook niet ingevorderd geweest.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 28 september 2019 een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan de bestuurder van het andere voertuig, de heer [slachtoffer] , is overleden. Niet alleen is het slachtoffer het leven ontnomen maar ook heeft het ongeval verstrekkende gevolgen voor zijn nabestaanden die verder zullen moeten leven zonder hun dierbare.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten als vertrekpunt genomen. De oriëntatiepunten voor artikel 6 WVW’94 bij het veroorzaken van een dodelijk ongeval zijn opgedeeld in drie categorieën: geen alcohol, alcohol tot 570 µg/l en alcohol hoger dan 570 µg/l. Daarnaast bestaat een verdeling tussen aanmerkelijke, ernstige en een zeer hoge mate van schuld.
Alcohol speelt hier geen rol.
Het oriëntatiepunt dat in onderhavig geval van toepassing zou zijn, rekening houdend met de door de rechtbank vastgestelde mate van schuld (aanmerkelijke schuld), houdt in, als vertrekpunt van denken over de op te leggen straf, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
Hoewel de eis van de officier van justitie, mede gelet op dit uitgangspunt, zeker niet onbegrijpelijk is, ziet de rechtbank in de bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding om in het voordeel van de verdachte een lagere straf op te leggen dan de straf die rechters blijkens de oriëntatiepunten bij soortgelijke gevallen plegen op te leggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte ook zelf door het ongeval is getroffen. Hij zal moeten leven met de gedachte dat de heer [slachtoffer] door zijn toedoen is komen te overlijden. Ter zitting heeft hij zijn excuses aangeboden aan de aanwezige nabestaanden. Eerder wist hij niet hoe hij hiermee om moest gaan. De rechtbank meent te kunnen inschatten dat hier sprake was van onmacht en niet van onwil.
Voorts zal de rechtbank rekening houden met het lange tijdsverloop tussen de datum van het ongeval en die van het wijzen van het vonnis, te weten anderhalf jaar.
Daarnaast houdt de rechtbank enigszins rekening met de aanwijzingen dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval te hard heeft gereden.
De rechtbank zal, alles afwegende, de duur van de taakstraf matigen.
Een onvoorwaardelijke rijontzegging vindt de rechtbank niet op zijn plaats. Noch met het oog op leedtoevoeging, noch met het oog op preventie ziet de rechtbank toegevoegde waarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging.
Wel zal de rechtbank een rijontzegging in voorwaardelijke zin opleggen, enerzijds om de ernst van het strafbare feit te benadrukken, anderzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn rijbewijs voor zijn werk dagelijks nodig heeft.
Gelet op het tijdsverloop tussen het ongeval en het uitspreken van het vonnis, waarbinnen niet is gebleken van een nieuwe verkeersfout van verdachte, zal de rechtbank de proeftijd beperken tot één jaar in plaats van de gebruikelijke twee jaar.
De rechtbank zal dus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie geëiste straf. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging als stok achter de deur in dit geval voldoende recht doen aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 90 uur, subsidiair 45 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van één jaar passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht;
6, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en bijkomende straf:
t.a.v. primair:
 Een
taakstrafvoor de duur van
90 urensubsidiair 45 dagen hechtenis.
 Een
ontzeggingvan de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van één (1) jaar.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. A.M. Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 06 april 2021,
zijnde mr. Van Ginneken buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.