ECLI:NL:RBOBR:2021:1522

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
01/865024-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor wapenbezit, witwassen en vernieling

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, wapenbezit, witwassen en vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat er opzet in het spel was. De verdachte had een vuurwapen, een Beretta, en 18 kogelpatronen voorhanden, wat leidde tot een veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en witwassen van een geldbedrag van € 1.754,40. De rechtbank oordeelde dat het geld vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf, aangezien de verdachte geen legitieme inkomsten had. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor de vernieling van een bankje in een politiecellencomplex. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verboden goederen werden onttrokken aan het verkeer en het geldbedrag werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865024-19
Datum uitspraak: 06 april 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 april 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
met een vuurwapen een kogel in de rug en/of bil van die [slachtoffer] heeft geschoten, althans met een vuurwapen een kogel in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Helmond aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de rug/bil, heeft toegebracht door met een vuurwapen een kogel in de rug en/of bil van die [slachtoffer] te schieten, althans met een vuurwapen een kogel in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen een kogel in de rug en/of bil van die [slachtoffer] heeft geschoten, althans met een vuurwapen een kogel in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Helmond [slachtoffer] heeft mishandeld door met een vuurwapen een kogel in de rug en/of bil van die [slachtoffer] te schieten, althans met een vuurwapen een kogel in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de rug en/of bil, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool, merk Beretta, model 1934, kaliber 9 mm,
en/of
munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 18, in elk geval een aantal, kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 22 februari 2019 in de gemeente Helmond - van (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 1754,40, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op
die/dat voorwerp(en) was/waren en/of voormeld(e) voorwerp(en) voorhanden heeft
gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
- (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 1754,40, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij,verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2019, te Helmond, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 1754,40, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 01 april 2019 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een bankje aanwezig in een ophoudlokaal van het politiebureau aan de [adres 2] aldaar, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie-eenheid Oost-Brabant toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
5.
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN, type Hi Power, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 22 februari 2019 vindt in een auto een schietincident plaats waarbij verdachte vanaf de achterbank met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd. Zijn vriend [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), die op de passagiersstoel in de auto zat, is hierbij in zijn onderrug geraakt. Het vuurwapen wordt later aangetroffen in een opbergvak in het midden van de achterbank van de auto, samen met 6 losse patronen. Na de aanhouding van verdachte worden in zijn heuptasje 12 patronen aangetroffen en een geldbedrag van € 1.754,40. Wanneer verdachte op 1 april 2019 over dit feit wordt gehoord, ontdekt de politie dat in het houten bankje, in de wachtruimte waar verdachte voor zijn verhoor moest wachten, de tekst ‘ [tekst] ’ is gekerfd. Verder is op 22 januari 2019 een vuurwapen in beslag genomen waarop DNA van verdachte is aangetroffen.
Verdachte wordt – kort samengevat – verdacht van:
- poging tot moord of doodslag, dan wel het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel mishandeling (feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair);
- het voorhanden hebben van een vuurwapen en 18 kogelpatronen (feit 2);
- witwassen van € 1.754,40 (feit 3);
- vernieling van een bankje (feit 4);
- het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 5).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de poging tot doodslag, zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair, en de ten laste gelegde feiten onder 2 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair, 2, 3 en 5. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 4.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van boos opzet. De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of er sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het veroorzaken van letsel door het schieten met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat het vuurwapen per ongeluk afging toen verdachte het vast had en dat verdachte nooit het risico heeft willen nemen dat hij het slachtoffer zou verwonden met het vuurwapen. Dat het vuurwapen per ongeluk afging leidt de rechtbank niet alleen af uit de verklaringen van verdachte en slachtoffer [slachtoffer] , maar ook uit het getapte gesprek dat plaatsvond tussen verdachte en diens broer. Dit gesprek vond plaats kort na het schietincident en zonder dat verdachte op de hoogte was van het feit dat dit gesprek werd getapt.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg, te weten het veroorzaken van letsel bij het slachtoffer, bewust heeft aanvaard. Alle ten laste gelegde varianten onder feit 1 vereisen opzet, hetgeen niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte daarom van alle ten laste gelegde varianten onder feit 1 vrijspreken.
Vrijspraak feit 5.
De rechtbank is met de raadsman, en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte op of omstreeks 22 januari 2019, al dan niet samen met (een) ander(en) een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen enkele informatie bevat over hoe en wanneer het DNA van verdachte op het vuurwapen terecht is gekomen. Gelet hierop kan de rechtbank niets vaststellen over het moment dat het DNA van verdachte op het vuurwapen terecht is gekomen, op welke plaats en op welke wijze dit erop is gekomen en over de eventuele beschikkingsmacht van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde onder feit 5 vrijspreken.
Gebezigde bewijsmiddelen [1] :
T.a.v. feit 2:

de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 22 februari 2019 op de achterbank zat van de Volkswagen Golf. [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel. (…) [slachtoffer] gaf het vuurwapen aan mij. (…) Ik heb het vuurwapen in het opbergvak in het midden van de achterbank gelegd.

de verklaring van getuige [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting, d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende:
Ik zat op 22 februari 2021 met [verdachte] in een auto. (…) Ik heb het vuurwapen naar achter aan [verdachte] gegeven. (…) Het wapen zat in mijn jaszak. Er zaten patronen in het wapen. (…) Ook zaten er losse patronen in mijn jaszak.

een proces-verbaal forensisch onderzoek, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 18 maart 2019, pag. 122 t/m 124, voor zover inhoudende:
Op zaterdag 23 februari omstreeks 09.50 uur, werd door ons verbalisanten als forensisch onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf (…) In het opberg vak van de rugleuning van de middelste zitting van de achterbank zagen wij een vuurwapen (…) Wij zagen dat er een patroonmagazijn in het wapen zat en dat de slede in de achterste stand stond. (…) het vuurwapen inclusief patroonmagazijn werd veiliggesteld middels een kartonnen doos. Vervolgens werd deze in beslaggenomen (…) gewaarmerkt en voorzien van SIN [nummer 2] en goednummer [goednummer 1] . (…) Vervolgens zagen wij, in het opberg vak van de rugleuning van de middelste zitting van de achterbank, zes patronen. Op de hulsbodem van de patronen stonden de letters: S & B 9 mm Br. C. Deze zes patronen werden door mij (…) veiliggesteld middels een papieren zak en inbeslaggenomen. De papieren zak werd gewaarmerkt en voorzien van SIN [nummer 3] en goednummer [goednummer 4] .

een proces-verbaal onderzoek wapens en munitie, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] op 29 maart 2019, pag. 190 en 191, voor zover inhoudende:
Pistool (BVH goednummer [goednummer 1] , SIN [nummer 2] ): Ik zag dat dit voorwerp een semi-automatisch, single-action, centraalvuur pistool was van het merk Beretta, model 1934, kaliber 9 millimeter kort (9x17 millimeter) (…) dit pistool geschikt is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. (…)
Kogelpatronen (BVH goednummer [goednummer 4] , SIN [nummer 3] ): Ik zag dat bij dit pistool 6 volmantel centraalvuur kogelpatronen aanwezig waren van het kaliber 9 millimeter Browning Court (9 millimeter kort of 9x17 millimeter). (…) Na het ontladen van de patroon met het ingeslagen slaghoedje zag ik dat deze was voorzien van kruitlading. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.

een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 22 februari 2019 met registratienummer [registratienummer] , pag. 20, voor zover inhoudende:
Beslagene: [verdachte] (…) Aangetroffen bij de insluitingsfouillering. (…) Goednummer: [goednummer] (…)
Object: Munitie (patroon)
Aantal/eenheid: 12
Merk/type: 9mm

een proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] op 26 juni 2019, met pv-nummer [pv-nummer] en bijlage NFI rapport met zaaknummer [zaaknummer] , pag. 4, voor zover inhoudende:
Het NFI heeft op aanvraag (…) munitieonderzoek uitgevoerd. Het veiligstellen van betrekkende sporen is vastgelegd in een (…) kennisgeving van inbeslagname met nummer
[registratienummer] . De betreffende kopieën van rapportages worden bijgevoegd als bijlage aan dit proces verbaal. (…)
Patronen [ [nummer 4] ] Deze (…) patronen zijn voorzien van het bodemstempel 'S&B 9mmBr.C.' en een messingkleurige volmantelkogel. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen zijn de patronen van het kaliber 9mm Browning Kort. (…) De patronen komen qua merk en uiterlijke kenmerken overeen met de zes patronen [ [nummer 3] ].
T.a.v. feit 3 primair:

de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende:
Ik wil niet zeggen hoe ik aan het geld kom dat op 22 februari 2019 bij mij is aangetroffen. (…) Ik heb geen inkomsten.

een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op 22 februari 2019, pag. 96 en 97, voor zover inhoudende:
Op donderdag 22-02- 2019 (…) maakte verdachte zijn heuptas open en zagen wij verbalisanten een grote hoeveelheid briefgeld erin zitten. (…) Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats]

een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pag. 9, voor zover inhoudende:
Geld werd aangetroffen tijdens vervoersfouillering in tasje welke verdachte bij zich droeg. Beslagene: [verdachte] (…) totale hoeveelheid: € 1754,40
T.a.v. feit 4:

een proces-verbaal van aangifte namens de politie Helmond, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] op 2 april 2019, pag. 207, voor zover inhoudende:
In mijn hoedanigheid als senior tactische opsporing (…) doe ik namens de Nederlandse politie aangifte van vernieling. De vernieling werd gepleegd op maandag 1 april 2019 (…) in ophoudcel 0.26 gesitueerd in de cellengang van het politiebureau van Districtsrecherche Helmond, gevestigd aan de [adres 2] te Helmond. In die ophoudcel werd opzettelijk met een voorwerp de tekst [tekst] gekerft/gekrast. Navraag bij de vaste interieurverzorgster leverde op dat zij de ophoudcel op donderdag 28 maart 2019 nog had gepoetst en dat die tekst op die dag nog niet in het bankje stond. De ingekerfde/gekraste tekst is dermate groot dat deze direct op zou vallen. In de periode tussen donderdag 28 maart 2019 en maandag 1 april 2019 te 10.00 uur werden geen verdachten opgehouden in de betreffende ophoudcel. Op maandag 1 april 2019 te 10.00 uur werd een verdachte, genaamd [verdachte] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] , in de betreffende ophoudcel geplaatst.

een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 7] op 3 april 2019, pag. 209, voor zover inhoudende:
Op maandag 1 april 2019 werd (…) verdachte [verdachte] (…) omstreeks 10.00 uur (…) ingesloten . (…) Ik, (…) zag dat verdachte [verdachte] bij insluiting een plastic flesje met daarin water met zich meevoerde (…) Op het moment dat de verdachte de ophoudkamer uit kwam, zag ik, verbalisant [verbalisant 7] , dat er een verse ingekraste/ gekerfde tekst stond op het houten bankje, gevestigd in de betreffende ophoudkamer. (…) Wij zagen dat in het houten bankje de tekst ‘ [tekst] ’ was gekrast/gekerfd. (…) Wij zagen dat de dop op het plastic flesje was gedraaid. Wij zagen dat op de dop van het plastic flesje beschadigingen zaten. (…) Verder zagen wij op de grond vers houtschaafsel liggen, direct onder de houten plank waar de tekst in was gekerfd/gekrast. (…) Verder wordt door ons, verbalisanten, opgemerkt dat de verdachte is genaamd [verdachte] . Zijn initialen zijn derhalve [initialen] , waarvan het ons ambtshalve bekend is dat dit ook zijn handtekening is. Verder is het ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat de bijnaam van [verdachte] " [bijnaam] " is en dat hij tevens de Turkse nationaliteit heeft.
Nadere bewijsoverwegingen:
T.a.v. feit 2:
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Verdachte heeft het vuurwapen in de auto aangepakt van [slachtoffer] . [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel en heeft het vuurwapen aan verdachte gegeven, die alleen op de achterbank zat. Verdachte had het vuurwapen vast op het moment dat het vuurwapen afging. Vervolgens heeft verdachte het vuurwapen in het opbergvak gelegd, dat zich in de middelste zitting van de achterbank bevond. Op diezelfde plek zijn 6 losse kogelpatronen aangetroffen. Ter zitting heeft getuige [slachtoffer] verklaard dat hij het vuurwapen uit zijn jaszak haalde toen hij het aan verdachte gaf, dat er in het vuurwapen kogelpatronen zaten en dat hij ook losse kogelpatronen in zijn jaszak had zitten. Nu de 6 kogelpatronen op dezelfde plek zijn aangetroffen als het vuurwapen en verdachte alleen achterin de auto zat, kan het niet anders dan dat verdachte ook deze zes kogelpatronen op enig moment voorhanden heeft gehad, ofwel omdat zij in het vuurwapen zaten toen hij dat overhandigd kreeg en verdachte het vuurwapen heeft ontladen toen hij het in het opbergvak legde, ofwel omdat verdachte naast het vuurwapen ook losse kogelpatronen van [slachtoffer] heeft gekregen, waarna verdachte deze met het vuurwapen in het opbergvak heeft gelegd. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding 12 kogelpatronen bij zich droeg die qua merk en uiterlijke kenmerken leken op de 6 patronen die in de auto lagen.
Dat verdachte zich niet gerealiseerd zou hebben dat hij een vuurwapen ter hand had genomen, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 22 februari 2019 het vuurwapen en 18 stuks munitie bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daar toen over heeft kunnen beschikken. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
T.a.v. feit 3 primair:
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Op 22 februari 2019 droeg verdachte € 1.754,40 bij zich. Het gaat om een aanzienlijk geldbedrag dat verdachte contant bij zich droeg, zonder dat daar in beroeps- of bedrijfsmatige zin noodzaak toe bestond. Die dag zijn bij verdachte eveneens een vuurwapen en bijbehorende munitie aangetroffen. Verdachte verklaart geen inkomen te hebben.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte wil over de herkomst van het geld geen verklaring geven. Door verdachte is aldus geen tegenwicht gegeven tegen de verdenking van witwassen. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 22 februari 2019 te Helmond een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool, merk Beretta, model 1934, kaliber 9 mm, en
munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 18 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
3.
op 22 februari 2019 in de gemeente Helmond - een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van euro 1754,40, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
op 1 april 2019 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een bankje aanwezig in een ophoudlokaal van het politiebureau aan de [adres 2] aldaar, dat aan de politie-eenheid Oost-Brabant toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest.
Ten aanzien van het beslag vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld en de twee stuks handschoenen. Verder vordert de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen vuurwapen, de cocaïne en de munitie.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e Sr aanhangig te maken indien de € 1.754,40 niet verbeurd wordt verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur gelijk aan het voorarrest, eventueel te vermeerderen met een voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft een geladen vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het vuurwapen dat verdachte voorhanden had is per ongeluk afgegaan. Verdachte heeft hierdoor een vriend verwond. Het is enkel aan geluk te danken dat zijn vriend hierbij niet ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen en vernieling.
De oriëntatiepunten aangaande het voorhanden hebben van wapens en munitie dateren van 16 maart 2012. De rechtbank acht deze oriëntatiepunten niet actueel en ziet redenen om hiervan naar boven toe af te wijken.
De rechtbank overweegt daartoe dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Dat die risico’s zich realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers moeten worden betreurd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng moet worden opgetreden.
Voor de rechtbank weegt het zwaar dat het vuurwapen dat verdachte voorhanden had, geladen was en dat verdachte dit onder handbereik bij zich droeg op de openbare weg, in een auto in de directe nabijheid van twee andere inzittenden. Dit gedrag is dusdanig gevaarzettend dat daar ernstige risico’s op een schiet-/ en geweldsincident vanuit gaan. In dit geval heeft het gevaar zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt doordat een schot is gelost met een verwonding van een van de inzittenden als gevolg.
Bij het voorgaande komt dat de nachtelijke rit met een geladen vuurwapen de aanname rechtvaardigt dat er sprake was van criminele intenties.
De persoon van verdachte.
De rechtbank betrekt in de strafmaat de pro criminele houding van verdachte. Verdachte bevindt zich in bedenkelijke kringen, hetgeen kan worden afgeleid uit het feit dat zijn naam en de namen van vrienden en familie opduiken in politieonderzoeken naar drugshandel en een schietincident waarbij geschoten is vanuit een auto, waarvan onderdelen ook bij het onderhavige dossier zijn gevoegd. Een en ander maakt het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie des te verontrustender.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Met de oplegging van deze gevangenisstraf wil de rechtbank de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder feiten bewezen acht en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het geldbedrag van € 1.754,40 vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – ten aanzien van dit geld het feit is begaan en dit geld ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen cocaïne, de munitie en het pistool vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn waarmee de feiten zijn begaan en/of die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal daarnaast de teruggave gelasten van de handschoenen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33a, 33b, 36b, 36d, 57, 63, 350 en
420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 13a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 1 meest subsidiair en feit 5 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

en

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

T.a.v. feit 3 primair:
Witwassen.
T.a.v. feit 4:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 2, feit 3 primair, feit 4:
Gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan
3 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 2
jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

- € 1.754,40, G1472566.

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

- 1.00 stk munitie, G1472941;
- 1.00 stk pistool, G1473246;
- 3.00 stk cocaïne, G1472597.

Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:

- 1.00 stk handschoen, G1473249;
- 1.00 stk handschoen, G1473251.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr E.C. Zandman, leden,
in tegenwoordigheid van N. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 6 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, onderzoek [onderzoek] , aantal pagina’s: 215. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.