Bewijs.
Inleiding.
Op 22 februari 2019 vindt in een auto een schietincident plaats waarbij verdachte vanaf de achterbank met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd. Zijn vriend [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), die op de passagiersstoel in de auto zat, is hierbij in zijn onderrug geraakt. Het vuurwapen wordt later aangetroffen in een opbergvak in het midden van de achterbank van de auto, samen met 6 losse patronen. Na de aanhouding van verdachte worden in zijn heuptasje 12 patronen aangetroffen en een geldbedrag van € 1.754,40. Wanneer verdachte op 1 april 2019 over dit feit wordt gehoord, ontdekt de politie dat in het houten bankje, in de wachtruimte waar verdachte voor zijn verhoor moest wachten, de tekst ‘ [tekst] ’ is gekerfd. Verder is op 22 januari 2019 een vuurwapen in beslag genomen waarop DNA van verdachte is aangetroffen.
Verdachte wordt – kort samengevat – verdacht van:
- poging tot moord of doodslag, dan wel het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel mishandeling (feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair);
- het voorhanden hebben van een vuurwapen en 18 kogelpatronen (feit 2);
- witwassen van € 1.754,40 (feit 3);
- vernieling van een bankje (feit 4);
- het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 5).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de poging tot doodslag, zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair, en de ten laste gelegde feiten onder 2 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair, 2, 3 en 5. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 4.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van boos opzet. De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of er sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het veroorzaken van letsel door het schieten met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat het vuurwapen per ongeluk afging toen verdachte het vast had en dat verdachte nooit het risico heeft willen nemen dat hij het slachtoffer zou verwonden met het vuurwapen. Dat het vuurwapen per ongeluk afging leidt de rechtbank niet alleen af uit de verklaringen van verdachte en slachtoffer [slachtoffer] , maar ook uit het getapte gesprek dat plaatsvond tussen verdachte en diens broer. Dit gesprek vond plaats kort na het schietincident en zonder dat verdachte op de hoogte was van het feit dat dit gesprek werd getapt.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg, te weten het veroorzaken van letsel bij het slachtoffer, bewust heeft aanvaard. Alle ten laste gelegde varianten onder feit 1 vereisen opzet, hetgeen niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte daarom van alle ten laste gelegde varianten onder feit 1 vrijspreken.
Vrijspraak feit 5.
De rechtbank is met de raadsman, en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte op of omstreeks 22 januari 2019, al dan niet samen met (een) ander(en) een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen enkele informatie bevat over hoe en wanneer het DNA van verdachte op het vuurwapen terecht is gekomen. Gelet hierop kan de rechtbank niets vaststellen over het moment dat het DNA van verdachte op het vuurwapen terecht is gekomen, op welke plaats en op welke wijze dit erop is gekomen en over de eventuele beschikkingsmacht van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde onder feit 5 vrijspreken.
Gebezigde bewijsmiddelen:
de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 22 februari 2019 op de achterbank zat van de Volkswagen Golf. [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel. (…) [slachtoffer] gaf het vuurwapen aan mij. (…) Ik heb het vuurwapen in het opbergvak in het midden van de achterbank gelegd.
de verklaring van getuige [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting, d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende:
Ik zat op 22 februari 2021 met [verdachte] in een auto. (…) Ik heb het vuurwapen naar achter aan [verdachte] gegeven. (…) Het wapen zat in mijn jaszak. Er zaten patronen in het wapen. (…) Ook zaten er losse patronen in mijn jaszak.
een proces-verbaal forensisch onderzoek, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 18 maart 2019, pag. 122 t/m 124, voor zover inhoudende:
Op zaterdag 23 februari omstreeks 09.50 uur, werd door ons verbalisanten als forensisch onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf (…) In het opberg vak van de rugleuning van de middelste zitting van de achterbank zagen wij een vuurwapen (…) Wij zagen dat er een patroonmagazijn in het wapen zat en dat de slede in de achterste stand stond. (…) het vuurwapen inclusief patroonmagazijn werd veiliggesteld middels een kartonnen doos. Vervolgens werd deze in beslaggenomen (…) gewaarmerkt en voorzien van SIN [nummer 2] en goednummer [goednummer 1] . (…) Vervolgens zagen wij, in het opberg vak van de rugleuning van de middelste zitting van de achterbank, zes patronen. Op de hulsbodem van de patronen stonden de letters: S & B 9 mm Br. C. Deze zes patronen werden door mij (…) veiliggesteld middels een papieren zak en inbeslaggenomen. De papieren zak werd gewaarmerkt en voorzien van SIN [nummer 3] en goednummer [goednummer 4] .
een proces-verbaal onderzoek wapens en munitie, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] op 29 maart 2019, pag. 190 en 191, voor zover inhoudende:
Pistool (BVH goednummer [goednummer 1] , SIN [nummer 2] ): Ik zag dat dit voorwerp een semi-automatisch, single-action, centraalvuur pistool was van het merk Beretta, model 1934, kaliber 9 millimeter kort (9x17 millimeter) (…) dit pistool geschikt is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. (…)
Kogelpatronen (BVH goednummer [goednummer 4] , SIN [nummer 3] ): Ik zag dat bij dit pistool 6 volmantel centraalvuur kogelpatronen aanwezig waren van het kaliber 9 millimeter Browning Court (9 millimeter kort of 9x17 millimeter). (…) Na het ontladen van de patroon met het ingeslagen slaghoedje zag ik dat deze was voorzien van kruitlading. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 22 februari 2019 met registratienummer [registratienummer] , pag. 20, voor zover inhoudende:
Beslagene: [verdachte] (…) Aangetroffen bij de insluitingsfouillering. (…) Goednummer: [goednummer] (…)
Object: Munitie (patroon)
Aantal/eenheid: 12
Merk/type: 9mm
een proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] op 26 juni 2019, met pv-nummer [pv-nummer] en bijlage NFI rapport met zaaknummer [zaaknummer] , pag. 4, voor zover inhoudende:
Het NFI heeft op aanvraag (…) munitieonderzoek uitgevoerd. Het veiligstellen van betrekkende sporen is vastgelegd in een (…) kennisgeving van inbeslagname met nummer
[registratienummer] . De betreffende kopieën van rapportages worden bijgevoegd als bijlage aan dit proces verbaal. (…)
Patronen [ [nummer 4] ] Deze (…) patronen zijn voorzien van het bodemstempel 'S&B 9mmBr.C.' en een messingkleurige volmantelkogel. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen zijn de patronen van het kaliber 9mm Browning Kort. (…) De patronen komen qua merk en uiterlijke kenmerken overeen met de zes patronen [ [nummer 3] ].
de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende:
Ik wil niet zeggen hoe ik aan het geld kom dat op 22 februari 2019 bij mij is aangetroffen. (…) Ik heb geen inkomsten.
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op 22 februari 2019, pag. 96 en 97, voor zover inhoudende:
Op donderdag 22-02- 2019 (…) maakte verdachte zijn heuptas open en zagen wij verbalisanten een grote hoeveelheid briefgeld erin zitten. (…) Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats]
een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pag. 9, voor zover inhoudende:
Geld werd aangetroffen tijdens vervoersfouillering in tasje welke verdachte bij zich droeg. Beslagene: [verdachte] (…) totale hoeveelheid: € 1754,40
een proces-verbaal van aangifte namens de politie Helmond, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] op 2 april 2019, pag. 207, voor zover inhoudende:
In mijn hoedanigheid als senior tactische opsporing (…) doe ik namens de Nederlandse politie aangifte van vernieling. De vernieling werd gepleegd op maandag 1 april 2019 (…) in ophoudcel 0.26 gesitueerd in de cellengang van het politiebureau van Districtsrecherche Helmond, gevestigd aan de [adres 2] te Helmond. In die ophoudcel werd opzettelijk met een voorwerp de tekst [tekst] gekerft/gekrast. Navraag bij de vaste interieurverzorgster leverde op dat zij de ophoudcel op donderdag 28 maart 2019 nog had gepoetst en dat die tekst op die dag nog niet in het bankje stond. De ingekerfde/gekraste tekst is dermate groot dat deze direct op zou vallen. In de periode tussen donderdag 28 maart 2019 en maandag 1 april 2019 te 10.00 uur werden geen verdachten opgehouden in de betreffende ophoudcel. Op maandag 1 april 2019 te 10.00 uur werd een verdachte, genaamd [verdachte] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] , in de betreffende ophoudcel geplaatst.
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 7] op 3 april 2019, pag. 209, voor zover inhoudende:
Op maandag 1 april 2019 werd (…) verdachte [verdachte] (…) omstreeks 10.00 uur (…) ingesloten . (…) Ik, (…) zag dat verdachte [verdachte] bij insluiting een plastic flesje met daarin water met zich meevoerde (…) Op het moment dat de verdachte de ophoudkamer uit kwam, zag ik, verbalisant [verbalisant 7] , dat er een verse ingekraste/ gekerfde tekst stond op het houten bankje, gevestigd in de betreffende ophoudkamer. (…) Wij zagen dat in het houten bankje de tekst ‘ [tekst] ’ was gekrast/gekerfd. (…) Wij zagen dat de dop op het plastic flesje was gedraaid. Wij zagen dat op de dop van het plastic flesje beschadigingen zaten. (…) Verder zagen wij op de grond vers houtschaafsel liggen, direct onder de houten plank waar de tekst in was gekerfd/gekrast. (…) Verder wordt door ons, verbalisanten, opgemerkt dat de verdachte is genaamd [verdachte] . Zijn initialen zijn derhalve [initialen] , waarvan het ons ambtshalve bekend is dat dit ook zijn handtekening is. Verder is het ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat de bijnaam van [verdachte] " [bijnaam] " is en dat hij tevens de Turkse nationaliteit heeft.
Nadere bewijsoverwegingen:
T.a.v. feit 2:
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Verdachte heeft het vuurwapen in de auto aangepakt van [slachtoffer] . [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel en heeft het vuurwapen aan verdachte gegeven, die alleen op de achterbank zat. Verdachte had het vuurwapen vast op het moment dat het vuurwapen afging. Vervolgens heeft verdachte het vuurwapen in het opbergvak gelegd, dat zich in de middelste zitting van de achterbank bevond. Op diezelfde plek zijn 6 losse kogelpatronen aangetroffen. Ter zitting heeft getuige [slachtoffer] verklaard dat hij het vuurwapen uit zijn jaszak haalde toen hij het aan verdachte gaf, dat er in het vuurwapen kogelpatronen zaten en dat hij ook losse kogelpatronen in zijn jaszak had zitten. Nu de 6 kogelpatronen op dezelfde plek zijn aangetroffen als het vuurwapen en verdachte alleen achterin de auto zat, kan het niet anders dan dat verdachte ook deze zes kogelpatronen op enig moment voorhanden heeft gehad, ofwel omdat zij in het vuurwapen zaten toen hij dat overhandigd kreeg en verdachte het vuurwapen heeft ontladen toen hij het in het opbergvak legde, ofwel omdat verdachte naast het vuurwapen ook losse kogelpatronen van [slachtoffer] heeft gekregen, waarna verdachte deze met het vuurwapen in het opbergvak heeft gelegd. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding 12 kogelpatronen bij zich droeg die qua merk en uiterlijke kenmerken leken op de 6 patronen die in de auto lagen.
Dat verdachte zich niet gerealiseerd zou hebben dat hij een vuurwapen ter hand had genomen, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 22 februari 2019 het vuurwapen en 18 stuks munitie bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daar toen over heeft kunnen beschikken. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
T.a.v. feit 3 primair:
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Op 22 februari 2019 droeg verdachte € 1.754,40 bij zich. Het gaat om een aanzienlijk geldbedrag dat verdachte contant bij zich droeg, zonder dat daar in beroeps- of bedrijfsmatige zin noodzaak toe bestond. Die dag zijn bij verdachte eveneens een vuurwapen en bijbehorende munitie aangetroffen. Verdachte verklaart geen inkomen te hebben.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte wil over de herkomst van het geld geen verklaring geven. Door verdachte is aldus geen tegenwicht gegeven tegen de verdenking van witwassen. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde.