ECLI:NL:RBOBR:2021:1509

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
01/188026-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke mishandeling tijdens woordenwisseling tussen vrienden

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 augustus 2019 in Culemborg zijn vriend, genaamd [slachtoffer], na een woordenwisseling twee vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven. Deze mishandeling leidde tot het overlijden van het slachtoffer, dat een dag later in het ziekenhuis overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van € 32.941,42 aan de moeder van het slachtoffer en € 15.000,- aan de vader van het slachtoffer betalen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en het berouw van de verdachte. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet de intentie had om zijn vriend te doden, maar dat de fatale gevolgen van zijn handelen aan hem moeten worden toegerekend. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.188026.20
Datum uitspraak: 02 april 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 maart 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2019 te Culemborg, althans in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met gebalde vuist en/of vlakke hand in/op/tegen het gezicht en/althans het hoofd te stompen en/of te slaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting:
[slachtoffer] , twee andere vrienden en ik hadden de avond bij mij thuis doorgebracht. Rond 02:00 ’s nachts was het klaar en wilde ik het graag opgeruimd hebben. Ik wilde dat mijn vrienden de lege flesjes zouden opruimen. [slachtoffer] deed dat eerst niet en ik reageerde fel naar hem. Dat schoot bij hem in het verkeerde keelgat en hij stormde op mij af. Het werd duw en trekwerk en ik heb toen als eerste geslagen, ik gaf hem een vuistslag en later nog één. Hij stapte naar achteren en viel achterom. Ik dacht in eerste instantie dat hij knock-out was door de klappen in combinatie met de alcohol en de cocaïne die hij die avond gebruikt had. Een vriend van mij kwam van de wc af en zei dat hij geen hartslag had. Ik ben in paniek de straat op gerend en heb om hulp geschreeuwd.
Een verklaring van [getuige] d.d. 24 augustus 2019, voor zover inhoudende:
Op 23 augustus 2019 rond 22.30 uur waren [verdachte] , [naam 1] , [slachtoffer] en ik bij [verdachte] thuis. [2]
Rond 1.30 uur zei [verdachte] dat wij naar huis moesten gaan en hij vroeg aan [slachtoffer] en mij of wij de lege flessen naar de schuur wilden brengen.
Toen ik bij het schuurtje was hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij [slachtoffer] helemaal zat was. Hij had hem toen al vaak gewaarschuwd dat hij rustiger moest doen. Toen ik achterom keek, zag ik dat [verdachte] [slachtoffer] met twee handen een duw gaf tegen zijn schouders en armen. Achter [slachtoffer] stond een plantenbak en daardoor raakte hij uit balans. [slachtoffer] viel niet op de grond. Toen kwam [slachtoffer] weer overeind en duwde hij [verdachte] met 2 handen terug tegen de ramen van zijn woning. Toen pakten ze elkaar vast aan de voorkant van elkaars shirt en toen sloeg [verdachte] [slachtoffer] . Ik kon niet goed zien waar hij hem sloeg. Volgens mij sloeg [slachtoffer] hem ook en duwde hem. [verdachte] sloeg hem nog een keer. Ik was ondertussen naar hen toegesneld en heb ze uit elkaar gehaald. [verdachte] heeft vermoedelijk twee klappen gegeven en [slachtoffer] één klap
.Eerst liet ik [verdachte] los, die deed een stap naar achter. Met de andere hand had ik [slachtoffer] nog steeds vast. Ik zei dat [slachtoffer] rustig moest doen maar hij gaf geen antwoord. Hij stond nog gewoon en keek boos/passief. Ik liet hem los en op dat moment kwam [naam 1] aangelopen. [slachtoffer] zette één stap naar achter en toen zakte hij in elkaar. Hij ging wankelend naar achter en ging rustig naar beneden, zoals een bokser in de boksring die KO gaat. Ik dacht op dat moment dat hij bewusteloos was door alcohol en de klap.
[naam 1] zei tegen [slachtoffer] : “wakker worden”. [slachtoffer] reageerde niet. Hij werd niet wakker. [verdachte] zei nog: “ik wilde niet slaan of zo maar hij moet gewoon normaal doen”. [naam 1] zei toen dat [slachtoffer] niet meer ademde. Toen ontstond er paniek. [verdachte] zei: “dat meen je niet, dat meen je niet”. [verdachte] ging direct zijn vriendin roepen en riep: “help, help, [slachtoffer] ademt niet”.
[naam 1] en ik zaten bij [slachtoffer] en ik zei tegen [naam 1] dat hij de tong uit de mond moest halen van [slachtoffer] . [naam 2] ging 112 bellen en [verdachte] riep hysterisch op straat om hulp. [3]
Een proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw d.d. 13 september 2019, voor zover inhoudende:
Op maandag 26 augustus 2019 te 01:30 uur, hebben wij verbalisanten, als forensische
onderzoekers, een forensisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van het overlijden
van: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] .
Wij, verbalisanten kregen vooraf en tijdens het onderzoek informatie van de gemeentelijk lijkschouwer en de dienstdoende arts van de intensive care van het ziekenhuis:
- Overledene (later te noemen slachtoffer) is in de nacht van 23 op 24 augustus 2019 naar aanleiding van een ruzie overgebracht naar het UMC ziekenhuis te Utrecht;
- Het slachtoffer was bij een vriend in de woning en kreeg ruzie met de vriend;
- Het slachtoffer zou hierbij twee vuistslagen in het gezicht hebben gehad van zijn vriend;
- Daarna zou het slachtoffer ineen gestort zijn, is reanimatie opgestart en is het slachtoffer uiteindelijk overgebracht naar de Intensive Care van het UMC ziekenhuis te Utrecht;
-in het UMC zijn een aantal onderzoeken verricht; [4]
-op de uitgevoerde CT-scan is een bloeding in de hersenen gezien en is er een drain geplaatst;
- op zondag 25 augustus 2019 te 23.50 uur is het slachtoffer overleden verklaard; [5]
Overledene is door familie geïdentificeerd door middel van herkenning. [6]
Een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 18 maart 2020, voor zover inhoudende:
Bij sectie werd diffuus bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal) vastgesteld, met een collectie gestold bloed aan de hersenbasis. Deze bloeduitstorting is bij leven ontstaan als gevolg van een scheur in een bloedvat. Bij aanvullend neuropathologisch onderzoek werd er geen defect van een bloedvat aangetroffen, maar dit sluit een dergelijke scheur niet uit.
Een scheur in een bloedvat aan de hersenbasis kan zowel een traumatische oorsprong als een ziekelijke oorsprong hebben, of een combinatie van beide.
Bij een traumatische oorsprong ontstaat er door inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de hals-/hoofdregio, zoals een slag/klap, een snelle zijwaartse beweging en een draai (rotatie) al of niet met overstrekken/buigen van het hoofd. Dit alles kan leiden tot een plotse rek op een bloedvat, waardoor het kan scheuren. Wanneer er een ziekelijke afwijking van een bloedvat is, kan deze eerder/makkelijker scheuren. De verdeling van de bloeduitstorting past volgens de neuropatholoog beter bij een traumatische oorsprong dan bij een ziekelijke afwijking. Daarnaast werden door de neuropatholoog geen ziekelijke afwijkingen aan de bloedvaten vastgesteld.
De scheur in een bloedvat heeft geleid tot bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal) en ernstige hersenzwelling met herseninklemming, noodzaak tot intensieve medische interventie en het uiteindelijke overlijden (hersendood).
De uitwendige letsels aan het hoofd zijn bij leven ontstaan door uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals slaan, vallen of (zich) stoten en kunnen als zodanig hebben geleid tot bovengenoemde bloeduitstorting in het hoofd.
De aangetroffen afwijkingen in de hersenen kunnen, volgens de neuropatholoog, het gevolg zijn van trauma en de dood verklaren. Bij dit onderzoek werden geen afwijkingen aan de bloedvaten gezien.

conclusie:Bij [slachtoffer] , 30 jaren oud geworden, wordt het overlijden verklaard doorverwikkelingen (herseninklemming) van een bloeduitstorting onder de zachtehersenvliezen (subarachnoïdaal). De bevindingen van de neuropatholoog passenbeter bij een traumatische oorsprong dan een ziekelijke afwijking.

overweging
Verdachte heeft op 24 augustus 2019 in Culemborg [slachtoffer] twee vuistslagen tegen zijn hoofd gegeven waarop [slachtoffer] in elkaar zakte, buiten bewustzijn is geraakt en een dag later is overleden.
Het causale verband tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer blijkt uit de bewijsmiddelen en is door de verdediging niet betwist, zodat dit verder geen bespreking behoeft.
De rechtbank acht- gelet op voornoemde bewijsmiddelen- wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer ten gevolge van de mishandeling door verdachte is overleden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 24 augustus 2019 te Culemborg, een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd te stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
-een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe acht een gevangenisstraf in dit geval niet passend. Zij heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uur op te leggen. Eventueel kan deze straf voor een deel voorwaardelijk worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft na afloop van een gezellige avond met vrienden bij hem thuis een woordenwisseling gekregen met zijn beste vriend, het latere slachtoffer.
In de schermutseling die hierop volgde heeft verdachte het slachtoffer twee vuistslagen tegen zijn hoofd gegeven. Als gevolg van deze vuistslagen is - kort gezegd - een hersenbloeding bij het slachtoffer ontstaan, die ertoe heeft geleid dat het slachtoffer kort daarna is overleden.
Door zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed bij de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer toegebracht. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer.
Hoewel verdachte niet het opzet had om het slachtoffer te doden en nooit heeft gewild of heeft voorzien dat zijn vriend hierdoor het leven zou laten, moeten de fatale gevolgen van zijn gedragingen aan hem worden toegerekend. Dit maakt dat een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf geen passende strafmodaliteit is.
Bij de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte verder zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor het overlijden van [slachtoffer] en voor het grote verdriet dat dit heeft veroorzaakt bij de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer. Ook verdachte zelf heeft hiermee zijn beste vriend verloren.
De rechtbank vindt van belang dat verdachte van meet af aan oprecht berouw heeft getoond.
Tenslotte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De rechtbank zal een groot deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie meent dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de gevorderde proceskosten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De moeder van het slachtoffer, benadeelde partij [benadeelde 1] , heeft in totaal een bedrag gevorderd van € 32.941,42.
Dit bedrag bestaat voor € 20.000,- uit affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Het gevorderde bedrag komt overeen met de tabel affectieschade nabestaanden en de rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. De vordering van de affectieschade dient te worden toegewezen.
De moeder van het slachtoffer heeft ook materiële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen nabestaanden (los van de mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade) in aanmerking komen voor vergoeding van gederfd levensonderhoud en de kosten van lijkbezorging.
De kosten van de uitvaart van € 8.775,39 het gedenkteken van € 2.941,03 en de grafrechten van € 1.225,- zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en zijn voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht de vordering daarom in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 86,44.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De vader van het slachtoffer, benadeelde partij [benadeelde 2] , heeft in totaal een bedrag van € 15.000,- affectieschade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Het gevorderde bedrag komt overeen met de tabel affectieschade nabestaanden en de rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. De vordering van de affectieschade dient te worden toegewezen.
De rechtbank acht de vordering derhalve in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregelen:
Straf
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1]
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 1] , van een bedrag van € 32.941,42, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 199 dagen de toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
voormeld bedrag bestaat uit € 12.941,42 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade.
het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 2]
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 2] , van een bedrag van € 15.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 110 dagen; de toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 1] , van een bedrag van
€ 32.941,42, bestaande uit €12.941,42 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade; het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 86,44, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 2] , van een bedrag van € 15.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade;
de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en A.M. Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 02 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam [naam 3] (onderzoek [onderzoeksnaam]) genummerd PL0600-2019376306.
2.Proces-verbaal pag. 36.
3.Proces-verbaal pag. 37.
4.Proces-verbaal pag. 82.
5.Proces-verbaal pag. 83 en proces-verbaal pag. 85.
6.proces-verbaal pag. 84.
7.NFI rapport d.d. 18 maart 2020 van dr. J. Fonczek, (arts en patholoog).