ECLI:NL:RBOBR:2021:1508

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
01/994016-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van 88-jarige verdachte voor het voorhanden hebben van 6.920.000 sigaretten zonder accijns

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 88-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 6.920.000 sigaretten die niet overeenkomstig de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op 3 oktober 2018, waarbij in de loods van de verdachte een grote hoeveelheid sigaretten werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij illegale sigaretten in zijn loods had, aangezien hij geen onderzoek had gedaan naar de identiteit van de huurders die de goederen hadden gebracht en geen controle had uitgevoerd op de inhoud van de pallets. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit. Gezien de leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, legde de rechtbank een taakstraf op van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/994016-19
Datum uitspraak: 02 april 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar 2] 1933,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 november 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met ander(en), althans alleen, in strijd met het
verbod van artikel 5 lid 1, onder b, van de Wet op de Accijns, opzettelijk
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als
bedoeld in artikel 1 lid 1 onder f van genoemde wet, te weten 6.920.000,
althans een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad
welke (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in
de heffing waren betrokken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte als pleger de niet veraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad.
De officier van justitie is uitgegaan van minst genomen voorwaardelijk opzet.
De gronden waarop de officier van justitie zijn standpunt heeft gebaseerd, zijn vermeld in het schriftelijke requisitoir.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van hetgeen is ten laste gelegd.
Aangevoerd is dat voor het voorhanden hebben van niet veraccijnsde sigaretten sprake moet zijn van feitelijke beschikkingsmacht over die goederen en dat de verdachte daarvoor:
  • de hoedanigheid van de goederen moet kennen;
  • daadwerkelijk toegang moet hebben tot die goederen;
  • moet weten of redelijkerwijs zou moeten weten dat de goederen niet veraccijnsd zijn.
Aangevoerd is in dit verband dat verdachte weliswaar toegang had tot de goederen, maar dat hij van de hoedanigheid daarvan niet op de hoogte was en dat hij evenmin kon weten dat het goederen waren die niet veraccijnsd waren.
Verdachte had geen zicht op de inhoud van de lading op de betreffende pallets en hij heeft voldoende voorzichtigheid betracht ten aanzien van de nieuwe huurder(s), met wie hij een huurovereenkomst had, en de goederen die door de nieuwe huurder(s) al eerder waren neergezet in de loods van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelenbijlage (bijlage 1). Deze maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank volgt bij haar beoordeling het toetsingskader, zoals hiervoor weergegeven door de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de loods op het adres [adres 1] is op 3 oktober 2018 een grote hoeveelheid sigaretten (6.920.000 stuks) aangetroffen. Het ging om 21 pallets met daarop dozen. Op de dozen stonden opschriften die duidden op sigaretten. De pallets waren omwikkeld met wit folie. In de dozen zaten sigaretten en deze bleken niet veraccijnsd te zijn.
Verdachte is eigenaar en gebruiker van de loods en woont in de loods in een daarin gebouwd woongedeelte. De pallets met de dozen sigaretten stonden dichtbij het woongedeelte van verdachte en zijn echtgenote, tegenover de deur die toegang gaf tot het woongedeelte.
Verdachte had toegang tot de ruimte met de betreffende pallets.
In een van de andere loodsen – op het naastgelegen adres [adres 2] – is op 3 oktober 2018 door de douane een sigarettenfabriek aangetroffen.
Verdachte kende de huurders die met de pallets kwamen niet. De meeste huurders van opslagruimte in de loodsen van verdachte kende hij wel. Doorgaans betrof het opslag van caravans en boten, kortom goederen waarvan de aard op het eerste oog zichtbaar is. Daarvan was nu geen sprake.
De huurders die de pallets brachten hadden – naar zeggen van verdachte – zelf een reeds opgemaakte en te hanteren huurovereenkomst overgelegd. Verdachte heeft deze overeenkomst gebruikt. Verdachte kende de huurders in het geheel niet en heeft hen niet om legitimatie gevraagd. De omstandigheid dat een onbekende huurder zelf de te hanteren huurovereenkomst meebrengt is op zich naar het oordeel van de rechtbank al zodanig ongebruikelijk dat zonder meer extra alertheid geboden is. Minst genomen had verdachte daarom de personalia moeten controleren van degene die hij voor zich had of van degene die als huurder op de huurovereenkomst vermeld stond. De persoon die als huurder staat vermeld op de huurovereenkomst is gehoord. Deze verklaarde dat het niet zijn huurcontract is en ook niet zijn handtekening.
Verdachte ontving van de meeste huurders de huur contant. Zijn vrouw hield deze betalingen nauwgezet bij in een agenda en noteerde de ontvangsten zodanig dat kenbaar was door wie / waarvoor was betaald.
Verdachte heeft meermalen contante betalingen van de huur door deze onbekend gebleven personen geaccepteerd. De administratie van deze betalingen van € 600,- per maand week af van de gebruikelijke: bij de eerste twee betalingen (op 30 juni en 1 augustus 2018) stond de naam ‘ [persoon] ’ vermeld. Dit verwees volgens verdachte ter zitting naar zijn zoon [persoon] , maar betekende niet dat hij die bedragen had betaald. Bij de betalingen van 31 augustus 2018 en
1 oktober 2018 stond helemaal niets vermeld.
Huurders hebben zelf geen sleutel van de loods. Zij bellen verdachte op als ze voor de deur staan en hij doet dan open. De huurders die later de sigaretten brachten kwamen naar zeggen van verdachte de eerste keer balen kleding brengen, en daarna dozen babyluiers. Bij de dozen met babyluiers kon hij zien wat er op de doos stond en hij heeft toen ook onderzoek gedaan. Toen de huurders de keer daarna kwamen met de betreffende pallets met sigaretten was hij aanwezig in de loods. Hij zag dat de pallets met dozen ingepakt waren waardoor hij niet kon zien wat er op de dozen stond. Hij zag dat de dozen op de pallets instabiel waren en heeft geëist dat de pallets verder werden omwikkeld met folie. Verdachte heeft toen geen onderzoek gedaan naar de inhoud van de dozen, noch gevraagd wat er in zat.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in zijn loods goederen met een illegale aard en herkomst, te weten illegale sigaretten werden gestald. Hij heeft de identiteit van de voor hem onbekende huurders niet gecontroleerd, hij heeft contante betalingen aangenomen en heeft geen onderzoek gedaan toen deze onbekende huurders – direct grenzend aan zijn woongedeelte – pallets stalden met zodanig verpakte goederen dat hij niet kon zien om wat voor goederen het ging. Deze feiten en omstandigheden zijn tevens redengevend voor de conclusie dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het dan om illegale, want niet veraccijnsde sigaretten ging. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte de beschikkingsmacht over de goederen, nu niet de huurders maar hij alleen beschikte over de sleutel van de loods en zelf aan de huurders toegang verschafte voor het binnenbrengen en weer ophalen van goederen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 3 oktober 2018 te Lithoijen,
in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1, onder b, van de Wet op de Accijns, opzettelijk
een grote hoeveelheid accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder f van genoemde wet,
te weten 6.920.000 sigaretten voorhanden heeft gehad
welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, is namens verdachte bepleit om te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Verzocht is bij de strafmaat en strafsoort rekening te houden met de leeftijd van verdachte, zijn lichamelijke gesteldheid en de belastingaanslag die hem en zijn echtgenote nog boven het hoofd hangt.
Tot slot is verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid sigaretten die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing is betrokken. Feiten als het onderhavige hebben als resultaat dat voor zeer grote bedragen aan accijns wordt ontdoken, waardoor de staatskas wordt benadeeld, en dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsverplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie wordt aangedaan. Tevens wordt het Europese beleid om door middel van hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd.
In deze concrete zaak geldt dat de sigaretten die verdachte voorhanden heeft gehad, ongeveer 1.3 miljoen euro aan accijns vertegenwoordigden.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd zijn.
Kijkend echter naar de leeftijd van verdachte, bijna 88 jaar oud, naar zijn blanco strafblad en naar de fiscale claim die nog boven zijn hoofd hangt, zal de rechtbank niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en ook geen forse taakstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 maanden. Deze voorwaardelijke straf heeft tevens als doel verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht daarnaast een taakstraf passend en rekening houdend met de hiervoor vermelde persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn met 5 maanden, zal de rechtbank de duur van de taakstraf bepalen op 100 uren (subsidiair 50 dagen hechtenis).

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d
Wet op de accijns art. 5, 97.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
 een
taakstrafvoor de duur van
100 urensubsidiair 50 dagen hechtenis;
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maandenvoorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.T.M. Groenendijk, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 2 april 2021.