In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, stond de vraag centraal of een zorgovereenkomst tussen gehuwden gekwalificeerd kan worden als een arbeidsovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door JPF Juristen, stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat de relatie tussen partijen voldeed aan de elementen van een arbeidsovereenkomst, waaronder een gezagsverhouding. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. I.H.M. Mooren-van Weereld, betwistte dit en voerde aan dat de zorgovereenkomst geen aanwijzingen bevatte voor een arbeidsovereenkomst en dat er geen gezagsverhouding bestond.
De kantonrechter oordeelde dat de zorgovereenkomst niet voldeed aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst zoals vastgelegd in artikel 7:610 BW. De rechter benadrukte dat de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet relevant was voor de kwalificatie. De rechter concludeerde dat er geen gezagsverhouding was tussen de partijen, aangezien zij gehuwd waren en de zorgovereenkomst enkel was gesloten om een persoonsgebonden budget (PGB) te verkrijgen. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering, omdat deze een waarde vertegenwoordigde van meer dan € 25.000,00, en verwees de zaak naar de civiele kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
De beslissing van de kantonrechter was dat de zaak in de stand waarin deze zich bevond, werd verwezen naar de civiele kamer, en dat beide partijen zich moesten laten vertegenwoordigen door een advocaat. Tevens werd er een verhoogd griffierecht opgelegd aan beide partijen. Het vonnis werd uitgesproken op 25 maart 2021.