Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.Het verzoek en het verweer
3.De beoordeling
4.De beslissing
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv).
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 maart 2021 een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker die betrokken was bij een procedure omtrent het mentorschap van zijn broer. De verzoeker had de rechter, mr. J.P.M. van der Ham, gewraakt na een mondelinge behandeling op 7 januari 2021, waarin hij zich niet gehoord voelde en vond dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. De verzoeker stelde dat de rechter had aangegeven dat de professionele mentor beter kon aanblijven en dat hij als broer niet in staat zou zijn om de rol van mentor adequaat te vervullen. De rechter heeft echter betwist deze uitspraken te hebben gedaan en verklaarde dat hij de verzoeker voldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een voorlopig oordeel van de rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat de rechter zijn rol op de zitting correct had vervuld en dat de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te delen.