ECLI:NL:RBOBR:2021:1492

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
WR 21/003
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een mentorschapszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 maart 2021 een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker die betrokken was bij een procedure omtrent het mentorschap van zijn broer. De verzoeker had de rechter, mr. J.P.M. van der Ham, gewraakt na een mondelinge behandeling op 7 januari 2021, waarin hij zich niet gehoord voelde en vond dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. De verzoeker stelde dat de rechter had aangegeven dat de professionele mentor beter kon aanblijven en dat hij als broer niet in staat zou zijn om de rol van mentor adequaat te vervullen. De rechter heeft echter betwist deze uitspraken te hebben gedaan en verklaarde dat hij de verzoeker voldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een voorlopig oordeel van de rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat de rechter zijn rol op de zitting correct had vervuld en dat de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te delen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/003
Beslissing van 18 maart 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J.P.M. van der Ham,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker is de verzoekende partij in een bij de rechtbank aanhangige procedure met zaaknummer 8770334 TD VERZ 20-1128. De mondelinge behandeling daarvan heeft op 7 januari 2021 plaatsgevonden.
1.2.
Verzoeker heeft de rechter bij brief van 8 januari 2021 gewraakt. Bij brief van 3 februari 2021 heeft de rechter gereageerd op het verzoek.
1.3.
Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 4 maart 2021. Verzoeker is verschenen. Hij heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. De rechter is niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de wrakingskamer verzoeker de zittingsaantekeningen van de zitting van 7 januari 2021 overhandigd.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met het hiervoor genoemde zaaksnummer. Verzoeker had in die zaak verzocht om tot mentor van zijn broer [naam] benoemd te worden. Dit in plaats van de professionele mentor, die door de rechtbank was benoemd nadat de moeder van verzoeker als mentor was ontslagen.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
Bij de mondelinge behandeling van zijn verzoek tot mentorschap had de rechter verzoeker voorgehouden dat de professionele mentor beter kon aanblijven als mentor voor zijn broer en dat verzoeker gewoon broer kon blijven. Verzoeker vraagt zich af waarom een familielid als niet-professionele mentor de taak van mentor niet zou kunnen uitvoeren. Daarnaast heeft verzoeker tijdens de zitting onvoldoende de gelegenheid gehad om te reageren. Verzoeker werd onderbroken en was slechts kort aan het woord gelaten. Verzoeker heeft zich dan ook niet gehoord gevoeld en is van mening dat er weinig interesse was vanuit de rechter in zijn broer. Door dit alles heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek als volgt gereageerd. Bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot benoeming als mentor heeft de rechter aan verzoeker uitgelegd dat mantelzorg niet hetzelfde is als een mentorschap, en dat de omstandigheid dat een professionele mentor is aangesteld, niet betekent dat zijn rol als broer en mantelzorger zou zijn uitgespeeld, omdat beide functies naast elkaar kunnen bestaan. Met die uitleg is de rechter volgens hem niet vooruitgelopen op de door hem nog te nemen beslissing. De rechter betwist dat hij heeft gezegd dat de mentor beter kon aanblijven. De rechter bestrijdt verder dat verzoeker onvoldoende de mogelijkheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Het is mogelijk dat de rechter verzoeker ter zitting heeft gevraagd de mentor en de rechter uit te laten spreken. Dit was nodig en past in de rechter zijn taak om ervoor te zorgen dat iedere deelnemer aan de zitting zijn of haar standpunt goed naar voren kan brengen.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De rechter heeft betwist dat hij aan verzoeker heeft meegedeeld dat de professionele mentor beter kon aanblijven en dat verzoeker gewoon broer kon blijven. Echter, ook al zou hij dit wel aan verzoeker hebben voorgehouden, betekent dat nog niet dat dit een grond voor wraking oplevert. Een voorlopig (rechts)oordeel is op zichzelf geen grond voor wraking. Verzoeker kan naar aanleiding van een dergelijk voorlopig oordeel nog feiten en omstandigheden aanvoeren op grond waarvan hij vindt dat zijn verzoek voor toewijzing vatbaar is. Daartoe is hij, zoals hij tegenover de wrakingskamer desgevraagd heeft bevestigd, door de rechter ook in staat gesteld.
In beginsel kan de omstandigheid dat een rechter wellicht een beslissing zal nemen die een partij onwelgevallig is, geen grond zijn tot wraking van de desbetreffende rechter. Dat kan anders zijn als dit (voorlopig) rechtsoordeel zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingskamer ziet in de feiten en omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd echter geen aanwijzingen dat dit zich heeft voorgedaan.
3.3.
Voorts heeft verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij tijdens de zitting kort aan het woord is gelaten en is onderbroken door de rechter. Bij beoordeling daarvan wordt als uitgangspunt genomen dat het aan de rechter die de zaak behandelt is om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarbij hoort dat beide partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen. Het staat de rechter vrij om partijen wel of niet te onderbreken of aan partijen kritische vragen te stellen. Ook bepaalt de rechter welke ruimte aan partijen wordt gegeven om het standpunt met feiten en omstandigheden toe te lichten. De wrakingskamer maakt uit de zittingsaantekeningen van de op 7 januari 2021 gehouden mondelinge behandeling en hetgeen door verzoeker en de rechter naar voren is gebracht op, dat de rechter beide partijen voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om hun standpunt kenbaar te maken. Ten overvloede wijst de wrakingskamer er nog op dat de zittingsaantekeningen van 7 januari 2021 zijn uitgereikt aan verzoeker en met hem zijn besproken, en verzoeker desgevraagd aan de wrakingskamer heeft verklaard dat hij tijdens de mondelinge behandeling van 7 januari 2021 alles tegen de rechter heeft kunnen vertellen. Ook heeft verzoeker verteld dat zijn broer tijdens de mondelinge behandeling van 7 januari 2021 aan het woord geweest.
3.4.
Gezien de vorige overwegingen komt de wrakingskamer tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 18 maart 2021 door mr. I.L.A. Boer, voorzitter, en mr. M.E. Bartels en mr. F. Kooijman, leden, in aanwezigheid van mr. F.L. van Huijkelom, griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv).