ECLI:NL:RBOBR:2021:1481

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
8640192 CV EXPL 20-4293
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad door mishandeling met blijvend oogletsel en schadevergoeding

In deze civiele procedure, aangespannen door eiser tegen gedaagde, staat de onrechtmatige daad centraal die heeft geleid tot blijvend oogletsel bij eiser. De mishandeling vond plaats op 30 mei 2016 in café 'De Strijpse Ketel', waar gedaagde eiser in het gezicht sloeg. Eiser heeft gedaagde aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van deze mishandeling. In een eerdere strafzaak is gedaagde veroordeeld tot een taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, en is hem een schadevergoeding van € 7.753,83 opgelegd, waarvan € 7.500,00 voor immateriële schade. Eiser vordert nu een aanvullende schadevergoeding van € 15.263,32, bestaande uit medische kosten, reis- en parkeerkosten, en immateriële schade.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade, aangezien de onrechtmatige daad vaststaat op basis van de eerdere strafrechtelijke uitspraak. Gedaagde heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hem daartoe in de gelegenheid te stellen. De rechtbank wijst de gevorderde schadevergoeding toe, met uitzondering van de dagvaardingskosten, omdat eiser een toevoeging heeft gekregen. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 9.263,32 aan eiser, plus de proceskosten en nakosten. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter G.J. Roeterdink op 18 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Civiel Recht
Zaaknummer : 8640192
Rolnummer : 20-4293
Uitspraak : 18 maart 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.P.C. van den Bogaard, advocaat te Eindhoven,
t e g e n :
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna " [eiser] " en " [gedaagde] " genoemd.

1.De procedure

Deze blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
- het tussenvonnis van 15 oktober 2020, waarbij een zitting is bepaald om de zaak met partijen te bespreken;
- de akte vermindering van eis van de zijde van [eiser] d.d. 9 februari 2021;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de zitting op 16 februari 2021, waarbij [eiser] zijn eis wederom heeft verminderd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 30 mei 2016 in café "De Strijpse Ketel" in [woonplaats] [eiser] mishandeld door hem in het gezicht te slaan.
2.2.
Bij inmiddels onherroepelijk geworden uitspraak van 10 augustus 2018 heeft de strafkamer van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch [gedaagde] ter zake deze mishandeling veroordeeld tot een taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Verder heeft het Hof de door [eiser] ingediende vordering tot schadevergoeding toegewezen in die zin dat [gedaagde] is veroordeeld aan [eiser] te betalen een schadevergoeding van € 7.753,83, bestaande uit € 253,83 als vergoeding van materiële schade en € 7.500,00 als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2016 tot aan de dag der voldoening. Voor het overige is [eiser] in zijn schadevordering als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard en is bepaald dat hij die vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
2.3.
In zijn uitspraak heeft het Hof bewezen verklaard, dat [gedaagde] "op 30 mei 2016 te [woonplaats] [eiser] heeft mishandeld door voornoemde [eiser] in het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in het linkeroog en een nagenoeg blind linkeroog, ten gevolge heeft gehad".

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt, samengevat en na vermindering van eis, het volgende.
Door de mishandeling heeft [gedaagde] jegens hem een onrechtmatige daad gepleegd, als gevolg waarvan [gedaagde] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Bij brief van 28 september 2018 is [gedaagde] voor de schade aansprakelijk gesteld. Die schade bestaat allereerst uit letsel, in die zin dat hij aan zijn linkeroog nagenoeg blind is.
Voor zover de schadevergoeding nog niet is toegekend in de vorm van de door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregel, bestaat de schade uit de volgende posten:
a.reis- en parkeerkosten: € 407,68 + € 69,65 = € 477,33;
b.hotelovernachting Rotterdam: € 173,90;
c.medische kosten: € 12,85;
d.opvragen medische informatie: € 99,24;
e.immateriële schade: € 22.000,00 -/- door het hof toegekend bedrag van € 7.500,00.
De schade bedraagt dus in totaal € 15.263,32.
Ondanks aanmaning en sommatie weigert [gedaagde] laatstgenoemd bedrag te betalen.
3.2.
Op voormelde gronden vordert [eiser] , na vermindering van eis, veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van
€ 15.263,32 en veroordeling in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die kosten.
3.3.
[gedaagde] heeft, samengevat, het volgende verweer gevoerd.
Er heeft een woordenwisseling plaatsgevonden en hij heeft [eiser] tweemaal in het gezicht geslagen. Hij heeft [eiser] echter niet op zijn linkeroog geslagen maar op zijn wang. [eiser] had een bril op en uit het feit dat die bril niet kapot was, kan worden afgeleid dat hij [eiser] niet op zijn oog heeft geslagen. De strafrechter heeft niet of onvoldoende met de getuigenverklaringen rekening gehouden. Voor de door het hof toegekende schadevergoeding van € 7.753,83 heeft hij een betalingsregeling getroffen. Voor het meerdere is hij niet aansprakelijk.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. Gelet op de hierboven onder randnummer 2.3 geciteerde bewezenverklaring leidt dat ertoe dat, behoudens tegenbewijs door [gedaagde] , vaststaat dat [gedaagde] [eiser] heeft mishandeld en dat deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad in de vorm van een nagenoeg blind linkeroog.
4.2.
[gedaagde] heeft in beginsel de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, maar er is geen aanleiding hem daartoe in de gelegenheid te stellen. Volgens zijn eigen zeggen zijn bij de politie en bij de rechtbank al drie getuigen gehoord en zouden twee van de drie getuigen opnieuw gehoord kunnen worden. [gedaagde] heeft echter niet aangegeven wat deze getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan wat zij al in de strafrechtelijke procedure hebben verklaard. Feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om de getuigen opnieuw te horen, zijn niet gesteld en ook niet gebleken. [gedaagde] heeft nog wel de mogelijkheid geopperd, dat het oogletsel is ontstaan door iets dat na de mishandeling heeft plaatsgevonden, maar tegenover de betwisting daarvan door [eiser] heeft hij dat verder niet geconcretiseerd of onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.3.
Omdat de onrechtmatige daad vaststaat en aan [gedaagde] kan worden toegerekend, is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade.
Wat de reis- en parkeerkosten en hotelovernachting betreft, heeft [gedaagde] de noodzaak van een bezoek aan het Oogziekenhuis in Rotterdam betwist. Door [eiser] is echter onweersproken gesteld dat hij door het Catharinaziekenhuis in Eindhoven in het kader van een
second opinionis doorverwezen naar het Oogziekenhuis. De daarmee gemoeide kosten zijn in redelijkheid gemaakt en komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
4.4.
Voor het overige heeft [gedaagde] de hoogte van de materiële schadeposten niet betwist, zodat deze kunnen worden toegewezen.
4.5.
[eiser] heeft de door hem gevorderde immateriële schadevergoeding onderbouwd met een aantal rechterlijke uitspraken uit de "Smartengeldgids 2020", waarin sprake is van het zelfde of vergelijkbaar letsel. De toegekende (geïndexeerde) bedragen variëren van € 19.885,00 tot
€ 25.857,00. In vier van de vijf gevallen ging het echter om jonge mannen van begin twintig, terwijl [eiser] ten tijde van het voorval ruim 54 jaar oud was. In plaats van het gevorderde bedrag van € 22.000,00 zal daarom in dit geval een bedrag van € 16.000,00 worden toegekend. Verminderd met het door het hof toegekende bedrag van € 7.500,00 resteert een bedrag van € 8.500,00.
4.6.
De slotsom is, dat aan hoofdsom kan worden toegewezen een bedrag van € 9.263,32.
4.7.
Omdat [gedaagde] grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. Aan [eiser] is een toevoeging verleend. De dagvaardingskosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.263,32;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, voor zover aan de zijde van [eiser] gevallen en tot vandaag vastgesteld op € 83,00 wegens griffierecht en € 746,00 wegens gemachtigdensalaris (niet met btw belast);
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 100,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis en met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 18 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.