Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Gemeente Bladel,
1.de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid [gedaagde 1] ,
[ gedaagde 2],
1.Het verdere verloop van het geding
- het tussenvonnis van 24 september 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de zitting gehouden op 20 januari 2021, waarbij de Gemeente en [gedaagde 1] spreekaantekeningen hebben overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder op de zitting door partijen naar voren is gebracht.
2.Inleiding
3.De vordering en het verweer
r’ te zijn als bedoeld in artikel 5.7 Tw. In artikel 1.1 Tw staat weliswaar een definitie van het begrip ‘aanbiede
n’, maar voor aansprakelijkheid is vereist dat er sprake is van een ‘aanbiede
r’ als gedefinieerd in artikel 5.1 Tw. Zij heeft niet in eigen naam en voor eigen rekening het glasvezelnetwerk aangelegd en kan dus niet als aanbieder worden aangemerkt.
medewordt verstaan degene die in eigen naam en voor eigen rekening kabels ten dienste van een dergelijk netwerk aanlegt, instandhoudt en opruimt (artikel 5.1 Tw).
medein artikel 5.1 Tw volgt dat een uitbreiding van het begrip ‘aanbiede
r’ is beoogd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de Raad van State heeft gesignaleerd dat in het wetsvoorstel, dat tot de invoering van dit artikel heeft geleid, is nagelaten een definitie te geven van het begrip ‘aanbiede
rvan een elektronisch communicatienetwerk’. Omdat in artikel 1.1 Tw wel een definitie wordt gegeven van het begrip ‘aanbiede
nvan een elektronisch communicatienetwerk’ heeft de Raad van State de aanbeveling gedaan om ook een definitie van het begrip ‘aanbiede
r’ op te nemen. Volgens de minister is deze aanbeveling overbodig naast de uitbreidende begripsbepaling daarvan in het voorgestelde artikel 5.1 en de bestaande definitie in artikel 1.1. van het begrip ‘aanbieden van een elektronisch communicatienetwerk’ (
Kamerstukken II, 2004-2005, 29 834, nr. 5, p. 4).
r’ in artikel 5.1 toegelicht (
Kamerstukken II, 2004-2005, 29 834, nr. 3, p. 46). Ook daaruit blijkt dat is voortgebouwd op het begrip ‘aanbiede
nvan een elektronisch communicatiewerk’ zoals bedoeld in artikel 1.1 Tw.
op dat momentis verminderd. Er is dus sprake van schade als bedoeld in artikel 5.7 lid 1 Tw. De schade heeft zich al gerealiseerd, zodat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen om te onderzoeken of in de toekomst degeneratieschade te verwachten is. Het daartoe strekkende verzoek van [gedaagde 1] wordt afgewezen. Dat die waardevermindering zich nog niet heeft gemanifesteerd in de vorm van concrete herstelkosten voor bijvoorbeeld het repareren van een wegverzakking is niet relevant. Dat geldt ook voor het verweer van [ gedaagde 2] dat zij geen aansprakelijkheid voor degeneratiekosten heeft aanvaard. Haar aansprakelijkheid vloeit voort uit de wet.
voorstelzal worden voorgelegd om bij de oplevering te werken met een garantietermijn van 2 jaar in plaats van degeneratie(kosten) te verrekenen op basis van het nieuwe Handboek. Uit het enkele feit dat inderdaad een garantietermijn van 2 jaar is overeengekomen kan, anders dan [ gedaagde 2] stelt, niet worden afgeleid dat de Gemeente afstand van haar recht op degeneratievergoeding heeft gedaan. De Gemeente heeft dit gemotiveerd betwist door te verwijzen naar een gespreksverslag van een overleg van
lex specialis, niet toe dat de schadeberekening wordt gebaseerd op forfaitaire of anderszins eenzijdige tarieven. Volgens hen moet de schade concreet worden begroot aan de hand van de daadwerkelijke herstelkosten. Dit verweer wordt om de volgende redenen verworpen.
Kamerstukken I, 1997-1998, 25 533, nr. 309b, p. 16). De door de Gemeente gehanteerde abstracte berekeningswijze om met behulp van forfaitaire tarieven de aan haar te vergoeden schade te begroten is op zichzelf dus niet in strijd met de Telecommunicatie-wet.
Kamerstukken II, 2005/06, 29 834, 7, p. 17). Het verbod op het eenzijdig vaststellen van forfaitaire tarieven heeft expliciet betrekking op de situatie dat een gedoogplichtige kosten aan de aanbieder doorbelast voor werkzaamheden waarvan het primaat op grond van de wet bij hem ligt. Anders gezegd, wanneer wordt afgeweken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat een aanbieder de grond zelf in oude staat terugbrengt – en daarmee de hoogte van de met die werkzaamheden gepaard gaande kosten in eigen hand heeft – gaat het niet aan dat de gedoogplichtige voor die werkzaamheden eenzijdig forfaitaire tarieven vaststelt waardoor de aanbieder mogelijk wordt geconfronteerd met een niet marktconforme onredelijk hoge kostenpost. Waar de minister in het aangehaalde citaat spreekt over de voorwaarde van het op vrijwillige basis tot stand komen van dergelijke regelingen, is naar het oordeel van de kantonrechter gedoeld op de situatie dat sprake is van een gecombineerde regeling die betrekking heeft op zowel de te vergoeden kosten op grond van artikel 5.7 lid 3 Tw – en waarover dus vooraf afspraken gemaakt moeten worden – en de op grond van artikel 5.7 lid 2 Tw te vergoeden degeneratiekosten waarvoor die voorwaarde – zoals hiervoor al overwogen – niet uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid.