ECLI:NL:RBOBR:2021:118

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
01/865002-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met crossmotor waarbij voetganger zwaar lichamelijk letsel oploopt

Op 10 juni 2019 heeft de bestuurder van een crossmotor een ongeval veroorzaakt waarbij een voetgangster, genaamd [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de crossmotor bestuurde en dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren. De verdachte is vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er geen opzet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs en dat hij met een snelheid reed die de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/uur aanzienlijk overschreed. De rechtbank heeft de impact van het ongeval op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een jeugdige en verstandelijk beperkte jongen is. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen en een lichtere straf opgelegd, maar wel boven de oriëntatiepunten voor soortgelijke zaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/865002-20
Datum uitspraak: 18 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2020, 2 november 2020, 14 december 2020 en 6 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juli 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te ’ [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, op de weg, [straat] , met een door hem, verdachte, bestuurde crossmotor, met hoge snelheid tegen die op die weg lopende [slachtoffer 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te ’ [gemeente] aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) gebroken ribben en/of een gecompliceerde beenbreuk, heeft toegebracht door op de weg, [straat] , met een door hem, verdachte, bestuurde crossmotor, met hoge snelheid tegen die op die weg lopende [slachtoffer 1] te rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te ' [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets/crossmotor), daarmede rijdende over de weg, [straat] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder in het bezit te zijn van een voor dat motorrijtuig geldend rijbewijs, te rijden met hoge snelheid, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/uur en/of met hoge snelheid tegen een op die weg lopende voetganger te rijden, waardoor een ander (te weten die voetganger, genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) gebroken ribben en/of een gecompliceerde beenbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens genoemde wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
2.
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te ' [gemeente] , een goed te weten een crossmotor (merk Yamaha) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 9 juni 2019 tot en met 10 juni 2019 te [gemeente 2] , gemeente Altena, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een schuur bij de woning [adres 1] , twee crossmotoren (merk Yamaha), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen crossmotoren onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking (van/op de deur van die schuur).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard in de schuldcategorie ‘roekeloosheid’, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg en met de straf verhogende omstandigheid ‘ernstige overschrijding maximumsnelheid’. De officier van justitie heeft daarvoor de volgende argumenten genoemd:
  • Verdachte heeft gereden met een enorm hoge snelheid die de maximumsnelheid in zeer grote mate overschreed;
  • Het karakter van het weggedrag kan als ‘racen/crossen’ worden betiteld waarbij de openbare weg als een circuit of een crossbaan werd gebruikt;
  • Verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 1] gezien, in ieder geval moeten zien en heeft zijn rijgedrag daar niet op aangepast;
  • Verdachte heeft geen enkel rijbewijs en heeft ook nooit een rijbewijs gehad, waardoor hij nimmer heeft bewezen in staat te zijn tot het fatsoenlijk besturen van een dergelijke crossmotor, terwijl deze motor voor hem een onbekend voertuig was;
  • De plaatselijke omstandigheden noopten tot het zeer voorzichtig rijden in deze buurt, te weten een kinderrijke buurt, er ligt een park waar veel kinderen spelen, het was lekker weer waardoor veel mensen buiten waren, mede nu het die dag Tweede Pinksterdag was en veel mensen vrij waren.
Ook het onder feit 2 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De aangifte van aangever [slachtoffer 2] over de diefstal van de crossmotoren, het korte tijdsverloop na de diefstal en het gebruik van de motor die dag, verdachtes leugenachtige verklaring over de motor, het ontbreken van een kenteken en het door de medeverdachte verzonden appbericht inhoudende “kan ook elk moment aangehouden worden trouwens voor die crosser”, sterken de officier van justitie in zijn overtuiging dat verdachte wist dat de crossmotor gestolen was.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder van de crossmotor is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangereden. Los van het feit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte op het moment van de aanrijding de bestuurder was, kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een poging tot doodslag. Er kan immers geen opzet op het toebrengen van dodelijk letsel worden vastgesteld, ook niet in voorwaardelijke zin, noch kan worden vastgesteld met welke snelheid aangeefster is aangereden. Dit geldt ook voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde onder feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat roekeloosheid gezien de aard en uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden bewezenverklaard.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij de crossmotor op enig moment slechts heeft aangeraakt, echter dat is onvoldoende om te kunnen zeggen dat verdachte de crossmotor heeft verworven of voorhanden heeft gehad, laat staan dat hij op dat moment wist dan wel redelijkerwijze moest vermoeden dat die crossmotor van diefstal afkomstig was. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat verdachte een wezenlijke/significante bijdrage van voldoende gewicht, zoals voor medeplegen is vereist, aan de diefstal van die crossmotoren heeft geleverd, daarvoor is geen enkel bewijs. Ook voor feit 2 dient verdachte daarom integraal te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij haar aangifte – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [2]
Op maandag 10 juni 2019 omstreeks 18:00 uur bevond ik me op de [straat] te
’ [gemeente] . Ik stond buiten samen met mijn vriend genaamd [getuige 1] en we stonden ter hoogte van mijn woning. Ik hoorde op enig moment het geluid van crossmotoren en vrijwel direct daarna zag ik in de verte dat er twee crossmotoren mijn kant opgereden kwamen. Op elke crossmotor zat enkel een bestuurder. De crossmotoren reden over de [straat] komende uit de richting van de Kooikersweg en rijdend in de richting van de Oranjemarkt. Er werd door de bestuurders van de crossmotoren met zeer hoge snelheden gereden waarop ik besloot de bestuurders aan te spreken op hun rijgedrag. Ik zag dat de bestuurders van de motoren schuin naast elkaar reden dan wel geschaard. Ik vond het niet verantwoord om met zulke snelheden te rijden omdat het een kinderrijke buurt betreft en het is een vrije dag waardoor er veel kinderen op straat aanwezig waren. Ik liep vervolgens de weg op en bracht mijn hand omhoog en vervolgens weer omlaag. Ik wilde middels handgebaren duidelijk maken dat de snelheid er fors uit moest. Vervolgens zag ik dat de voorste bestuurder mij met hoge snelheid aanreed. Mijn bedoeling was om in het gezichtsveld van de bestuurders te komen.
Uit de medische informatie van de [huisarts] d.d. 16 september 2019 blijkt het volgende: [3]
Uitwendig waargenomen letsel: Hoofdwond achterhoofd, wonden rechter elleboog, rechter knie, linker enkel.
Ribfractuur rechts, longkneuzing, breuk onderbeen, net onder de knie en bandletsel.
Opname op IC. Langdurig gips been, nadien brace. Geschatte duur van genezing vele maanden.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie op 24 juni 2019 aanvullend – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [4]
Ik zag de motoren, twee stuks, mijn richting oprijden. Ik schatte hun snelheid op zeker 90 km/uur. Ik wilde die gasten aanspreken op hun gedrag. Op een fatsoenlijke manier om te vragen of ze met al die kinderen op straat rustiger wilden rijden. Ik wilde de buurt en die jongens op hun crossmotoren behoeden voor erger. Ik liep in versnelde pas naar de overkant. Vanaf het trottoir, het parkeervak en de rijbaan. De overkant heb ik niet gehaald. Ik keek naar rechts, keek recht in de ogen van de motorrijder die mij uiteindelijk aanreed.
Mijn film begint pas weer op de intensive care van het [ziekenhuis] .
Ik heb twee dagen op de IC gelegen. Ik ben een keer geopereerd. Mijn been is twee keer gezet. Mijn letsel bestaat uit:
  • Drie gebroken ribben rechts;
  • Gecompliceerde beenbreuk rechts onder de knie;
  • Pezen en banden van mijn rechterbeen afgescheurd;
  • Meniscus verdraaid onder de knieschijf;
  • Een gehechte hoofdwond op mijn achterhoofd;
  • Een hersenschudding;
  • Longkneuzing rechterlong.
Ik kan de jongen op de motor die mij aanreed als volgt omschrijven:
  • Leeftijd niet ouder dan 18 jaar;
  • Petje achterstevoren op het hoofd;
  • Kort, donkerbruin krullend haar. Veel gel in denk ik;
  • Ogen rond bruin;
  • Brede neus;
  • Typisch Marokkaans uiterlijk. Zeker geen Turks uiterlijk;
  • Kleding T-shirt met korte mouwen. Korte broek. Donkere kleur kleding.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie op 25 februari 2020 aanvullend – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [5]
Op dit moment ben ik nog steeds vier keer per week bezig met revalideren in de zin van fysiotherapie en oedeemtherapie. Daarnaast heb ik ook nog gesprekken met een psycholoog. Ik ben bij [revalidatiecentrum] onderzoek om te kijken of er plek zou zijn voor het revalideren. [revalidatiecentrum] heeft te kennen gegeven dat ze niet in staat zijn mijn complexe verhaal in behandeling te nemen. Dan gaat het niet alleen om het letsel maar ook om de PTSS. Dit moet gezamenlijk aangepakt worden. Ik heb dus blijvend letsel opgelopen door de aanrijding. Ik kan mijn been nu niet volledig strekken en volledig buigen. Ik heb niet voldoende kracht om vanuit deze verhoorkamer naar de balie te lopen. Ik heb dystrofie in mijn been. Dit wil zeggen dat er een overbelasting is van de zenuwen in mijn been. Hierdoor voel ik warmte in mijn been. Als ik hard train dan zwelt mijn been extra op. Dit maakt het herstel ook moeilijk. Mijn achterste kruisband is nog niet hersteld. Het letsel was dusdanig omvangrijk dat er tijdens de operatie keuzes zijn gemaakt. Daardoor is mijn achterste kruisband van mijn rechter been nog niet hersteld. Ik heb mezelf lang voorgehouden dat ik volledig zou herstellen. De orthopeed heeft aangegeven dat het hoogst haalbare zou zijn dat ik zonder hulpmiddelen de deur uit zou kunnen, maar meer ook niet. Echt sporten dan dus niet. Ook het joggen, dat ik altijd met plezier deed zit er dus niet meer in.
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij zijn aangifte – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [6]
Ik doe aangifte van diefstal van mijn twee blauwe Yamaha crossmotoren, van het type YZ 125 CC. De motoren werden weggenomen vanuit een schuur, gelegen naast mijn woning, aan de [adres 1] , te [gemeente 2] . Op zondag 9 juni 2019, omstreeks 18.00 uur arriveerden mijn twee zoons in gezelschap van mijn vrouw bij mijn woning. Ze waren wezen trainen op de crossmotoren. Ze haalden de motoren van de aanhanger af en zetten de motoren in mijn bruinkleurige houten schuur. Vervolgens sloten ze de schuur af middels een schuifdeur. De schuifdeur bevindt zich aan de linkerzijde van de schuur. Op maandag 10 juni 2019, omstreeks 11.00 uur, wilde mijn zoon [naam 2] zijn crossmotor uit de schuur halen om deze te gaan reinigen. Hij zag dat beide motoren weg waren. De bokken waar de motoren opstonden bleven achter in de schuur. Uiteindelijk zagen we gisteren een motor, welke ik herkende als één van mijn Yamaha crossmotoren van het type YZ 125 CC en dat één van mijn motoren betrokken was bij een ongeval. Ik kan mijn motoren als volgt omschrijven, de motoren zijn bijna identiek:
Yamaha, crossmotor YZ, 125 cc, blauw, [chassisnummer]
Yamaha, crossmotor YZ, 125 cc, blauw, [chassisnummer] .
[verbalisanten] hebben – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [7]
Op verzoek van de inzetcoördinator, werkzaam bij de politie eenheid Oost-Brabant, stelden wij op maandag 10 juni 2019 omstreeks 19:30 uur een onderzoek in naar de juiste toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Tijdens het onderzoek zagen wij en stelden wij het volgende vast:
2.3. Wegsituatie
De [straat] was een voor het openbaar verkeer openstaande weg, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van ' [gemeente] , binnen de gemeente ' [gemeente] . De plaats waar het ongeval had plaatsgevonden was gelegen in een gebied dat was aangeduid als 30 kilometer per uur zone, kenbaar gemaakt door middel van het bord model A0130zb, van de bijlage 1, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. De [straat] bestond ter plaatse uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in tegengestelde
richtingen. De rijbaan had een totale breedte van ongeveer 5.60 meter. De rijbaan werd aan de linkerzijde begrensd door een parkeerhaven, een trottoir, voortuinen en woonhuizen. Ter hoogte van de kruising met de Kardinaal de Jongsingel / Icarusstraat liep het trottoir door tot aan de rijbaan. Aan de rechterzijde werd de rijbaan begrensd door een trottoir en een grasveld.
2.5. Zicht
Gezien de (dynamische) bewegingen van de crossmotoren en/ of de voetgangster, kon het zicht ter plaatse ten opzichte van elkaar mogelijk enigszins belemmerd worden door de geparkeerde voertuigen, welke stonden in de parkeerhaven.
2.8. Aangetroffen sporen / eindpositie crossmotor
Op ongeveer 1.90 meter gemeten vanuit de rechterzijde van de rijbaan, troffen we een vers, vet afgetekend remblokkeerspoor aan. Het remblokkeerspoor had een totale lengte van ongeveer 17.50 meter en week op het einde naar rechts uit. Ter hoogte van het einde van het genoemde remblokkeerspoor troffen we links van het remblokkeerspoor krassporen aan in het wegdek. De krassporen eindigden onder de crossmotor, alwaar deze na de botsing met de voetgangster tot stilstand was gekomen. De afstand tussen het begin van het remblokkeerspoor en de eindpositie van de crossmotor was ongeveer 27 meter.
2.9. Nader onderzoek remblokkeerspoor
Ik, [verbalisant 1] zag en voelde (door het inknijpen van de remhendel van de voorrem van de crossmotor), dat de voorrem niet goed functioneerde. Het was niet mogelijk om het voorwiel van de crossmotor te laten blokkeren. De remkracht was zeer minimaal. Ook zagen wij géén verse slijtplekken op de voorband. Hieruit kon worden geconcludeerd dat de aangetroffen remblokkeerspoor niet was afgetekend door de voorband van de aangetroffen crossmotor. Op de achterband van de crossmotor troffen we over de gehele omtrek lichte slijtplekken aan. Wij troffen géén verse slijtplek aan op de achterband, wat zou kunnen duiden op een noodremming. Met de crossmotor heb ik [verbalisant 1] twee noodremmingen uitgevoerd op een nagenoeg vergelijkend wegdek. We zagen dat de achterband licht aftekende. Technisch konden wij niet aantonen dat het aangetroffen remblokkeerspoor was afgetekend door de achterband van de aangetroffen crossmotor, dan wel door één van de banden van de andere crossmotor/ voertuig.
3.2. Motorfiets (crossmotor)
Het betrof hier een voertuig, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling Voertuigen.
Yamaha, GYTR 125cc, niet gekentekend, blauw, [chassisnummer] , 2016.
3.3. Technisch onderzoek
De stuurinrichting en de achterrem functioneerde naar behoren. De voorrem functioneerde niet naar behoren (zeer minimale remkracht).
4.1. Oorzaak
Uit tactisch onderzoek bleek dat de bestuurder van de crossmotor was ingereden op de voetgangster.
4.2. Toedracht
Uit tactisch onderzoek bleek dat er twee crossmotoren met een hoge snelheid, in de omgeving aan het crossen waren. Een bewoonster (voetgangster) wilde de bestuurders aanspreken op hun rijgedrag en liep de rijbaan op. Ter hoogte van pand nummer 66 botste een van de crossmotoren tegen de voetgangster die op de rijbaan van de [straat] stond dan wel liep. De bestuurder van de crossmotor en de voetgangster kwamen ten val. Na de botsing verliet de bestuurder van de crossmotor de plaats van het ongeval en liet de crossmotor achter. De andere bestuurder die ook op een crossmotor reed, verliet (ook) de plaats van het ongeval en reed op de crossmotor weg, die hij bestuurde.
4.3. Gevolgen
Ten gevolge van de botsing liep de voetgangster zwaar lichamelijk letsel op. Gezien de bestuurder van de crossmotor, die na de botsing de plaats van het ongeval had verlaten, is het onbekend of hij letsel had opgelopen. De crossmotor raakte licht beschadigd.
[verbalisant 1] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [8]
De bemonstering van het rechterhandvat werd door mij veiliggesteld en gewaarmerkt met [Spoor Identificatie Nummer] . De bemonstering van het linker handvat werd door mij veiliggesteld en gewaarmerkt. Tevens nam ik beide handvatten in beslag en verpakte deze afzonderlijk in een daarvoor bestemde papieren zak. Het rechter handvat werd gewaarmerkt met [Spoor Identificatie Nummer] . Het linker handvat werd gewaarmerkt met [Spoor Identificatie Nummer] .
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [9]
Op maandag 10 juni 2019 was ik samen met mijn vriendin [persoon 1] en met mijn kinderen op de [getuige 1] , daar woont [persoon 1] en wij waren samen aan het avondeten. Tussen 17:15 uur en 17:30 uur hoorden wij voor het eerst enorm veel herrie van een hard optrekkende crossmotor. Ik kon aan de motor horen dat het om een crossmotor ging. Ik dacht toen nog dat het er maar één was. Ik zei toen nog tegen [persoon 1] dat ik het niet normaal vond hoe hard die crossmotor ging. Ongeveer 15 tot 30 minuten stond ik samen met [persoon 1] en [persoon 2] buiten om de spullen van [persoon 2] en mij in te laden die wij mee hadden genomen voor het logeren. Ik hoorde opnieuw een crossmotor en keek de [straat] in. Ik zag twee crossmotoren op hoge snelheid aan komen rijden. Ik zag dat de twee crossmotoren vanuit de kant Kooikersweg in de richting van ons kwamen scheuren. [persoon 1] en ik hadden na de eerste keer dat we ze hoorden al tegen elkaar gezegd dat we ze aan zouden spreken, wanneer we ze opnieuw zagen. We bleven nu dus ook op de stoep voor de deur staan op de hoek van [straat] en Icarusstraat. Ik zag dat toen [persoon 1] de straat op liep. Ik zag dat zij met haar uitgestrekte armen en handen een beweging omhoog en omlaag aan het maken was. Ik denk dat zij hiermee bedoelde te gebaren dat de motoren rustiger aan moesten doen. Ik hoorde toen dat de motoren gas terug namen. Ik denk dat het minder dan tien seconden heeft geduurd van het eerste moment dat ik de motoren zag, tot het moment dat ze bij ons voor waren. Ik denk dat zij wel 90 kilometer per uur reden. Ik zag dat de crossmotor probeerde uit te wijken. Dat lukte niet. Ik zag toen dat de crossmotor [persoon 1] raakte. Ik zag dat de crossmotor begon te slingeren en dat deze uiteindelijk ten val kwam. Ik zag dat de bestuurder tijdens de val zijn petje was verloren. Ik zag dat de bestuurder geen helm droeg. Ik schat dat de bestuurder tussen de 16 en de 18 jaar was. Dat denk ik omdat ik zijn gezicht kort zag en daarop baseer ik mijn schatting. Ik zag dat het een jongen met Marokkaans uiterlijk was. Ik zag dat de bestuurder het petje dat hij eerder op had was verloren, een zwarte baseballcap met tekst in zwart stiksel. Ik zag dat de jongen een zwart T-shirt en een zwarte joggingbroek aan had. Ik zag dat de jongen een normaal postuur had, ik vond hem niet dik maar ook niet dun. Ik zag dat de jongen meteen na de val wegrende, ik ben toen meteen achter hem aangerend. Ik zag dat hij in de richting van de Pieter Florisstraat over de [straat] rende. Ik heb zelf een zwakke knie, waardoor ik op enig moment op straat viel. Ik ben toen, nadat ik was gevallen, weer opgestaan. Ik ben terug naar [persoon 1] gegaan om te kijken hoe het met haar was. Ik zag dat ze niet bij kennis was en heb tegen haar gesproken. Ik heb toen op de politie gewacht.
[getuige 2] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [10]
Tegelijk met het motorgeluid en dat ik naar de kruising keek, zag ik een blonde vrouw, fors postuur de kruising/weg oplopen. Ik zag dat ze met haar hand gebaren maakte (op en neer) alsof ze de motorrijder wilde laten weten dat hij rustiger moest rijden. Ze keek in de richting van de motorrijder. De motorrijder kwam uit de tegenovergestelde richting als van waar ik mij bevond. Vrijwel meteen zag ik dat de motorrijder met zijn voorwiel hard tegen de vrouw aan reed. Dit ging echt heel hard. Ik zag dat het voorwiel de benen van de vrouw op de weg raakte en zij hierdoor ten val kwam. Ik zag ook dat die gast op de motor ook viel. Deze bestuurder had geen helm op. Ik zag wel dat hij een zwart petje op had. Deze lag na de aanrijding op de grond achter de motor. Ik zag dat de jongen meteen na de aanrijding opstond en hard wegrende in de richting van de Oranje Markt (supermarkt). Hij passeerde mij op ongeveer 10 meter toen hij langs mij rende in die richting. Wat me opviel was dat de jongen geheel niet omkeek naar het slachtoffer, maar direct wegrende. De vrouw lag namelijk ook op de grond. Ik kan u enkel het volgende signalement geven van de jongen die op de motor zat en daarna direct wegrende;
  • Ik denk een Marokkaanse jongen;
  • Ongeveer 15 a 17 jaar oud;
  • Geschat ongeveer 160 cm a 170 cm groot;
  • Donker haar krullend;
  • Ik denk ongeveer 50 kg zwaar, tenger postuur.
[getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris nog aanvullend – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [11]
Ik zag dat de motor geen 50 reed. Ik verwacht dat hij tegen de 100 reed. U vraagt mij waarop ik dat baseer. Dat baseer ik op wat ik hoorde en hoe ik hem zag naderen. Hij was nog aan het doorschakelen.
[getuige 3] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [12]
Op maandag 10 juni 2019, omstreeks 17:30 uur a 17:45 uur, zat ik in de auto van mijn vader, een wit Volkswagenbusje. We stonden ter hoogte van [adres 2] te
' [gemeente] . Ik zat op dat moment op de bijrijdersstoel voor in het voertuig. Ik had geen goed zicht op de weg maar hoorde mijn vader opeens hard roepen "onee die vrouw"
Ik hoorde op dat moment ook het geluid van een motor. Ik zag dat de vrouw werd geraakt door de motor en door de lucht vloog, dit gebeurde allemaal heel snel. Ik zag kort daarna een jongen voorbij onze auto rennen richting de Evergreen en de cafés die je daar hebt.
Ik kan het volgende signalement van de jongen geven:
  • Marokkaan;
  • Man;
  • Lang smal postuur 1.80-1.90 lang;
  • Zwarte kleding;
  • Spits gezicht;
  • Dun viel me op;
  • Krullen lang haar tot oren/nek.
Later toen de politie er net was kwam er een Marokkaanse jongen aangelopen welke een petje die bij de crossmotor lag pakte en snel wegrende. Dit is zeker niet de jongen welke gereden heeft op de crossmotor ten tijde van de aanrijding.
[verbalisant 2] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [13]
Ik zag dat er naast de crossmotor een zwart baseballpetje lag. Ik hoorde één van mijn collega's zeggen, dat dit petje van de bestuurder van de crossmotor zou zijn en dat dit veiliggesteld moest worden in verband met DNA onderzoek. Ik zag toen dat er een jongen met Marokkaans uiterlijk en donkere kleding, het petje oppakte en wegrende de Kardinaal de Jongsingel op. Ik zag dat hij over het trottoir rende langs de bosjes aldaar. Ik zag vervolgens dat hij het petje al rennend weggooide de bosjes in. Ik zag dat deze jongen vervolgens het bruggetje op rende richting Evertsenstraat. Hierna ben ik de jongen uit het zicht verloren, omdat ik het baseballpetje veilig wilde stellen. Het petje vond ik na enige tijd zoeken terug in de bosjes. Ik heb dit petje vervolgens veiliggesteld middels een DNA kit. Deze DNA kit is voorzien van het [Spoor Identificatie Nummer] .
[verbalisant 1] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [14]
Aan de volgende stukken van overtuiging dient DNA-onderzoek te worden verricht:
  • Spoornummer [proces-verbaal nummer] , [Spoor Identificatie Nummer] , spoortype biologisch, spooromschrijving epitheel, wijze veiligstellen wattenstaafje, datum/tijd veiligstellen 10 juni 2019 om 19:26 uur, plaats veiligstellen handvat rechts van ongevals vtg crossmotor;
  • Spoornummer [proces-verbaal nummer] , [Spoor Identificatie Nummer] , spoortype biologisch, spooromschrijving epitheel, wijze veiligstellen wattenstaafje, datum/tijd veiligstellen 10 juni 2019 om 19:27 uur, plaats veiligstellen handvat links.
Uit het NFI rapport d.d. 15 april 2020 blijkt het volgende: [15]
Van het referentiemateriaal van [verdachte] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is vergeleken met de DNA-profielen van de eerder onderzochte bemonsteringen.
  • [Spoor Identificatie Nummer] handvat links: DNA-mengprofiel van minimaal twee personen. DNA kan afkomstig zijn van [verdachte] en minimaal 1 andere onbekende persoon.
  • [Spoor Identificatie Nummer] #01 handvat rechts van ongevals vtg crossmotor: DNA-mengprofiel van minimaal twee personen. DNA kan afkomstig zijn van [verdachte] en minimaal 1 andere onbekende persoon.
- [Spoor Identificatie Nummer] gehele binnenrand pet ongeveer 3,5 cm breed: DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, afgeleid DNA-hoofdprofiel, DNA kan afkomstig zijn van [verdachte] , de matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. DNA-nevenkenmerken van minimaal 2 andere onbekende personen.
Toelichting:
Bemonstering [Spoor Identificatie Nummer] bevat naast DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte
[verdachte] ook een relatief kleine hoeveelheid DNA van ten minste een tweede persoon. Als [verdachte] daadwerkelijk DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering, dan bevat het DNA-mengprofiel naar verwachting onvoldoende informatie om te bepalen van wie deze relatief geringe hoeveelheid DNA afkomstig kan zijn.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek:
Voor het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte] en DNA-mengprofielen [Spoor Identificatie Nummer] en [Spoor Identificatie Nummer] zijn de volgende aannames gedaan:
  • Bemonstering [Spoor Identificatie Nummer] en [Spoor Identificatie Nummer] bevatten beide DNA van twee personen;
  • De onbekende personen in het mengsel zijn niet onderling of aan [verdachte] .
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
  • Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon
  • Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
De verkregen DNA-mengprofielen [Spoor Identificatie Nummer] en [Spoor Identificatie Nummer] zijn beide meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 december 2020 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [16]
U vraagt mij of het ook zo kan zijn dat ik op de crossmotor heb gereden. Dat weet ik niet precies meer. Ik kreeg de dag van het ongeval kennis van het ongeval omdat ik daar om de hoek woonde.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de crossmotor heeft bestuurd op het moment dat het slachtoffer [slachtoffer 1] werd aangereden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het NFI-rapport van 15 april 2020 is het volgende gebleken. De verkregen DNA-mengprofielen [Spoor Identificatie Nummer] en [Spoor Identificatie Nummer] afkomstig van het linker- en rechterhandvat van de crossmotor zijn beide meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en één willekeurige onbekende persoon dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Daarnaast is van de bemonstering van de binnenrand van de pet van de bestuurder [Spoor Identificatie Nummer] een DNA mengprofiel verkregen waaruit een DNA-hoofdprofiel is afgeleid. Het DNA-hoofdprofiel heeft een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Dit betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurige persoon overeenkomt met het DNA-profiel van het spoor, kleiner is dan 1 op 1 miljard. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-hoofdprofiel. Uit het voorgaande, in samenhang met de rest van het dossier, concludeert de rechtbank dat het DNA in deze bemonsteringen onder andere afkomstig is van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat het door aangeefster en de verschillende getuigen opgegeven signalement steeds grotendeels overeenkomt met het signalement van verdachte, te weten een Marokkaanse jongeman, dun/tenger, met donker krullend haar en een spits gezicht.
De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat verdachte over het feit wisselende verklaringen heeft afgelegd. In eerste instantie heeft hij bij de politie verklaard dat hij er niets vanaf weet. Wel heeft hij te kennen gegeven dat hij weleens petjes uitleent maar dat het aangetroffen petje niet van hem kan zijn. Ook heeft hij verklaard dat er veel meer crossers in de buurt waren destijds en dat hij deze crossers wel eens aanraakte. Hij mocht er nooit op rijden. Vanaf het moment dat het DNA-onderzoek bekend was heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het petje van iedereen kan zijn en dat het zou kunnen dat hij de crossmotor heeft aangeraakt, hij raakte wel vaker crossmotoren aan als hij aan het chillen was met jongeren. Hij heeft op veel crossers gezeten en aangeraakt, maar hij heeft er niet op gereden. Ter terechtzitting van 14 december 2020 heeft verdachte erkend dat de pet van hem was en geantwoord op de vraag van de rechtbank of hij ook op de crossmotor heeft gereden dat hij dat niet precies meer weet. De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte ongeloofwaardig, mede gelet op het korte tijdsverloop tussen de diefstal en de aanrijding. De crossmotor was immers in de periode van 9 juni 2019 op 10 juni 2019, zijnde een dag voor het ongeval of de dag zelf gestolen uit de schuur van de heer [slachtoffer 2] . Verdachte zou de crossmotor dan of de avond voor het ongeval of de dag van het ongeval moeten hebben aangeraakt of erop hebben gereden. Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 december 2020 verklaard dat hij dezelfde dag van het ongeval kennis kreeg van het ongeval, omdat hij om de hoek woonde. Het is derhalve ongeloofwaardig dat verdachte onder deze omstandigheden niet meer weet of hij die dag of de avond ervoor de crossmotor heeft aangeraakt dan wel of hij erop heeft gereden.
Gelet op deze omstandigheden, te weten het aangetroffen DNA-materiaal op zowel beide handvaten én op het petje dat de bestuurder droeg, het bij verdachte passende signalement en de ongeloofwaardige verklaring van verdachte, in samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die de crossmotor heeft bestuurd en aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangereden.
Kwalificatie.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe het gedrag van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Vrijspraak poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling.
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen verdachte onder feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en zal hij daarvan worden vrijgesproken. Een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling vereist dat bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier valt niet af te leiden dat sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin op de dood van aangeefster [slachtoffer 1] , noch om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt bovendien dat zij het onwaarschijnlijk acht dat verdachte zichzelf in gevaar heeft willen brengen door doelbewust op [slachtoffer 1] in te rijden, nu een aanrijding zou betekenen dat hij zelf ook ten val zou komen met, mede gelet op het feit dat hij geen helm droeg, alle mogelijke gevolgen van dien voor zijn eigen gezondheid. Om deze reden dient voor deze feiten vrijspraak te volgen.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte, zoals uiteen gezet in de bewijsmiddelen, door hun aard en de ernst van de overige omstandigheden van het geval, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De vraag is of deze schuld is aan te merken als roekeloosheid.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in deze zin zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moet daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte niet als roekeloos worden aangemerkt. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, gezien de hoge eisen die volgens vaste rechtspraak daarvoor gelden. Het dossier biedt geen aanknopingspunten op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel heeft veronachtzaamd. Het procesdossier bevat voorts ook geen bewijsmiddelen dat verdachte betrokken is geweest bij een straatrace, zoals door de officier van justitie is betoogd. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte heeft, zoals uit alle getuigenverklaringen blijkt, gereden op een crossmotor met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur, in een kinderrijke buurt op een vrije dag, te weten tweede Pinkersdag. De rechtbank is van oordeel dat als verdachte met een voldoende mate van voorzichtigheid had gereden, hij aangeefster [slachtoffer 1] die bezig was met het oversteken van de weg tijdig had gezien. Mogelijk was hij dan nog in staat geweest tijdig te anticiperen door te remmen of uit te wijken. Hierbij komt dat verdachte de crossmotor bestuurde zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs of ooit in het bezit te zijn geweest van een rijbewijs. Verdachte was dan ook niet bekwaam om een crossmotor te besturen. De aanrijding heeft zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt bij het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Conclusie.
Alles afwegende acht de rechtbank de onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan integraal behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zoals reeds hiervoor is overwogen kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat verdachte op 10 juni 2019, een dag na de diefstal/of op de dag van de diefstal, op de gestolen crossmotor heeft gereden. Het dossier bevat echter te weinig informatie over de crossmotor en de staat waarin hij zich bevond op het moment dat verdachte erop reed voordat het ongeval met aangeefster [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld of er op dat moment al sprake was van vernielingen en/of beschadigingen van de crossmotor) dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat de crossmotor van een misdrijf afkomstig was. De officier van justitie heeft erop gewezen dat er geen kentekenplaat aanwezig was op de crossmotor, echter voor een crossmotor is geen kentekenplaat vereist als daarmee niet op de openbare weg wordt gereden, zoals blijkt uit openbare bronnen. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat sprake was van een gestolen crossmotor. Ook de omstandigheid dat de medeverdachte bijna acht maanden na de diefstal een appje heeft verstuurd inhoudende “kan ook elk moment aangehouden worden trouwens voor die crosser”, maakt het voorgaande niet anders. Onduidelijk is immers gebleven over welke “crosser” dit gaat, noch zegt dit iets over de wetenschap van verdachte op de dag van het ongeval. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Verdachte zal eveneens worden vrijgesproken van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde diefstal, nu het dossier geen enkel bewijsmiddel bevat waaruit rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij de wegnemingshandelingen van de crossmotor valt af te leiden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
op 10 juni 2019 te ' [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig motorfiets/crossmotor, daarmede rijdende over de weg, [straat] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, zonder in het bezit te zijn van een voor dat motorrijtuig geldend rijbewijs, te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/uur en met hoge snelheid tegen een op die weg lopende voetganger te rijden, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer gebroken ribben en een gecompliceerde beenbreuk werd toegebracht, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens genoemde wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gevraagd bij de strafmaat rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is een first offender, hij is niet eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld. Hij is een jeugdige en verstandelijk cognitief beperkte jongen. Uit het rapport van [behandelcentrum] en de reclasseringsrapporten komt naar voren dat verdachte een sociaal-kwetsbare persoon betreft die zeer beïnvloedbaar is en die bijvoorbeeld oorzaak-gevolg niet kan overzien. Verdachte, met al zijn beperkingen, verblijft al ruim zeven maanden in voorlopige hechtenis met alle negatieve invloeden van dien. Het betreft de eerste detentie van verdachte ooit en die valt hem zeer zwaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft slechts twee maanden nadat hij eerder een ernstig ongeval heeft veroorzaakt wederom door zijn schuld als bestuurder van een (cross)motor een aanrijding veroorzaakt met een voetganger, het slachtoffer [slachtoffer 1] . Bij beide aanrijdingen reed verdachte veel te hard en was hij niet in het bezit van een rijbewijs.
Verdachte heeft op de [straat] waar een maximale snelheid van 30 kilometer per uur geldt, in een kinderrijke buurt en op een vrije dag, te weten tweede Pinksterdag veel te hard gereden, waardoor hij niet kon anticiperen op het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 1] die de weg aan het oversteken was en met handgebaren duidelijk maakte dat zij verdachte wilde aanspreken en om hem vaart te laten minderen. Vervolgens is verdachte, terwijl hij wist dat hij een aanrijding had veroorzaakt, net zoals bij de aanrijding twee maanden eerder, ervan doorgegaan en heeft hij het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft aan het ongeval zwaar lichamelijk letsel overgehouden. Zo kan zij, anderhalf jaar nadien, nog steeds nauwelijks lopen en zijn de vooruitzichten op (zelfs maar gedeeltelijke) genezing somber. Het ongeval heeft grote impact gehad op haar en haar familie, zoals blijkt uit de door haar ter terechtzitting van 14 december 2020 voorgelezen slachtofferverklaring. Het ongeluk heeft haar leven veranderd en zij zal moeten leren omgaan met de blijvende, negatieve en ingrijpende gevolgen van het ongeval.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor zeer hoge mate van schuld bij het veroorzaken van een verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is 4 maanden gevangenisstraf en een rijontzegging van 2 jaren.
De rechtbank heeft in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 september 2020. De reclassering heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit het wegingskader ASR komen geen zwaarwegende overwegingen naar voren om ASR toe te passen. De pedagogische beïnvloedbaarheid van verdachte is beperkt. Verder heeft de reclassering bij een veroordeling geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte betrokken dat hij blijkens zijn strafblad veelvuldig eerder is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs en dat hij, zoals reeds hiervoor is overwegen, slechts twee maanden voor het onderhavige ongeval eveneens een ernstig ongeval met blijvend letsel voor het slachtoffer heeft veroorzaakt door op een motorscooter veel te hard te rijden en zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs. Het is onbegrijpelijk en bovendien volstrekt onverantwoord dat verdachte vervolgens weer zonder rijbewijs is gaan deelnemen aan het verkeer en dermate gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Voor de rechtbank is dit alles een reden om straffen op te leggen die fors boven de oriëntatiepunten uitstijgen.
Gelet op alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat vanwege de ernst van het feit en in het belang van de verkeersveiligheid de bijkomende straf van een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaar passend en geboden is.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere kwalificatie komt dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit 2 integraal zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrijvan het onder
feit 1 primair en subsidiairten laste gelegde en het onder
feit 2 primair en subsidiairten laste gelegde.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongevalbetreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.

Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht

en

een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 4 jaar
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair:Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. E.C. Zandman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 18 januari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche ' [gemeente] , genummerd [nummer] , onderzoek [naam 1] , gesloten 15 mei 2020, aantal pagina’s: 1-279. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 juni 2020, pagina 125-128.
3.Een geschrift betreffende een medische verklaring van [huisarts] d.d. 16 september 2019, pagina 128.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 24 juni 2019, pagina 265-268.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 25 februari 2020, pagina 269-272.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 11 juni 2020, pagina 121-124.
7.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 2 juli 2019, pagina 129-143.
8.Proces-verbaal veiligstellen sporen en sporendragers d.d. 27 juni 2019, pagina 145-148.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2019, pagina 180-181.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2019, pagina 183-184.
11.Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 16 november 2020.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2019, pagina 185-186.
13.Proces-verbaal van bevindingen [proces-verbaal nummer] d.d. 10 juni 2020, pagina 96.
14.Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige d.d. 27 juni 2019, pagina 149-150.
15.Een geschrift betreffende het NFI rapport (kenmerken aanvrager [proces-verbaal nummer] ) d.d. 15 april 2020, pagina 276-279.
16.Proces-verbaal ter terechtzitting van 14 december 2020.