ECLI:NL:RBOBR:2021:1145

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
20/1532
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing herplantplicht na velling van bos en compensatiepercelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, woonachtig nabij de te vellen houtopstanden, en het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. De provincie had ontheffing verleend van de verplichting om na het vellen van een bos te herplanten op dezelfde percelen, waarbij compensatiepercelen waren aangewezen. De rechtbank oordeelde dat de provincie moest onderzoeken of op deze compensatiepercelen een herbeplanting kon plaatsvinden die voldeed aan de eisen van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De rechtbank stelde vast dat er geen concreet zicht was op een planologische toestemming voor herplant op de compensatiepercelen, aangezien er geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd en geen omgevingsvergunning was aangevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de provincie op binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de provincie veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1532
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Cloodt).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 2] B.V., te [vestigingsplaats] , (gemachtigde: mr. D.H.J. Kochx).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 4.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) aan derde-partij ontheffing verleend van de verplichting van de herplantplicht op dezelfde percelen en toestemming verleend voor het uitvoeren van de verplichting tot herplant op de door de derde-partij ingebrachte compensatiepercelen.
Bij besluit van 21 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 11 maart 2021. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de derde-partij is mr. P. de Haan verschenen als waarnemer van de gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
- Op 27 november 2018 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag op grond van de Wnb ingediend om toestemming te verlenen voor compensatie van de herplantplicht. Het verzoek heeft betrekking op de voorgenomen velling van bos op de volgende percelen (de percelen):
  • Kapvlakte 1, kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, [nummers 1] (oppervlakte bos in aren: 65,20)
  • Kapvlakte 2, kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, [nummers 2] (56,52 are);
  • Kapvlakte 3, kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, [nummers 3] (57,51 are). In totaal 179,23 are = 1,79 hectare;
  • De compensatie vindt plaats op de percelen kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, [nummers 4] (0,56 hectare) (de compensatiepercelen).
  • Deze percelen alsmede de compensatiepercelen zijn specifiek genoemd in het primaire besluit.
  • De derde-partij heeft als reden voor het indienen van de aanvraag aangegeven dat zij bezig is met de ontwikkeling van het gebied “Poortgebied Bergsche Heide”. Bedoeling is om in dit gebied horeca te vestigen in de vorm van fastfoodrestaurants en een hotel.
  • De derde-partij heeft op 27 november 2018 tevens een melding velling houtopstanden ingediend.
  • Het project “Poortgebied Bergsche Heide” wordt planologisch mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan “Poortgebied Bergsche Heide en ontsluitingsweg” dat de raad van de gemeente Bergen op Zoom op 19 december 2018 heeft vastgesteld. In dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming van de percelen waar de te vellen houtopstanden staan. De compensatiepercelen krijgen in het bestemmingsplan een natuurbestemming. Eisers en anderen hebben beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 18 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1271) heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het besluit van 19 december 2018 geschorst, met uitzondering van de afzonderlijke plandelen met de bestemming “Natuur” ten noorden van de plandelen waarop de ontwikkelingen zijn voorzien. Bij uitspraak van 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4448) heeft de Afdeling het bestemmingsplan “Poortgebied Bergsche Heide en ontsluitingsweg” vernietigd.
  • Eisers zijn woonachtig op het adres [adres] , op een perceel dat grenst aan het perceel waarop de te vellen houtopstanden staan. De compensatiepercelen liggen op ongeveer één kilometer afstand.
  • Ten tijde van het primaire besluit gold de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant (VnNB). Ten tijde van het bestreden besluit was deze vervangen door de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). Inhoudelijk wijzigt er niets.
3. Eisers hebben bezwaren tegen het vellen van de houtopstanden. De rechtbank is van oordeel dat het vellen van de houtopstanden niet mogelijk wordt gemaakt door het primaire besluit. Het primaire besluit en het bestreden besluit maken het slechts mogelijk dat de herplant van de houtopstanden plaatsvindt op een andere plek dan de locatie waarop de te vellen houtopstanden staan.
4.1
Eisers stellen dat het bestemmingsplan “Poortgebied Bergsche Heide en ontsluitingsweg” is vernietigd door de Afdeling. Als gevolg van deze vernietiging herleeft het daarvoor geldende bestemmingsplan. Ingevolge dit bestemmingsplan hebben de compensatiepercelen een agrarische bestemming. Het planten van houtopstanden is volgens eisers in strijd met deze agrarische bestemming.
4.2
Verweerder stelt in de eerste plaats dat het primaire besluit niet tevens een verplichting tot compensatie omvat. Verweerder stelt verder dat de gemeente Bergen op Zoom bezig is met een nieuw bestemmingsplan waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019.
4.3
De derde-partij stelt dat artikel 4.5 van de Wnb niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers omdat de compensatiepercelen niet in hun directe leefomgeving liggen. Bovendien wacht de derde-partij met vellen totdat het nieuwe bestemmingsplan klaar is.
4.4
Ingevolge artikel 4.3, eerste lid van de Wnb moet een rechthebbende zorgen voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand. Ingevolge artikel 4.5, eerste lid van de Wnb kan verweerder ontheffing verlenen voor herbeplanting op andere grond, als de herbeplanting voldoet aan bij provinciale verordening gestelde regels voor herbeplanting. In artikel 2.63 van de IOV zijn deze provinciale regels gesteld. Hierin is onder meer bepaald dat de nieuwe houtopstand moet kunnen uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand en dat de nieuwe houtopstand binnen een periode van 5 à 10 jaar een gesloten kronendak kan vormen.
4.5
In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.6
De percelen waarop zal worden geveld, liggen in de directe leefomgeving van eisers. De rechtbank is van oordeel dat artikel 4.3 van de Wnb zonder meer strekt tot bescherming van hun belangen. Als niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de bevoegdheid in artikel 4.5, of als er niet wordt gecompenseerd op percelen elders, dan zal moeten worden herbeplant in de directe leefomgeving van eisers. De eisen die aan een ontheffing voor een herplantplicht elders worden gesteld, strekken daarmee indirect tot bescherming van de belangen van eisers. De ligging van de compensatiepercelen is dus niet van belang.
4.7
Verweerder is alleen bevoegd om ontheffing te verlenen van de verplichting in artikel 4.3 eerste lid, van de Wnb tot herbeplanting op dezelfde percelen als de herbeplanting op de andere plek voldoet aan bij provinciale verordening gestelde regels voor herbeplanting. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 2.63 van de IOV. In het primaire besluit worden de compensatiepercelen specifiek genoemd. Verweerder zal dus moeten bezien of op die percelen kan worden gecompenseerd, met andere woorden, of op die percelen een herbeplanting van houtopstanden kan plaatsvinden binnen drie jaar die voldoet aan de regels in artikel 2.63 van de IOV. Dat er overal in Brabant en Limburg kan worden gecompenseerd, leidt niet tot een ander oordeel om de doodeenvoudige reden dat verweerder overige percelen niet heeft genoemd in het primaire besluit. Verweerder kan niet volstaan met de stelling dat hij handhavend zal optreden want het is maar de vraag of een herplant elders te zijner tijd voor de derde-partij überhaupt mogelijk is. De toekomst zal het wellicht leren, maar dat neemt niet weg dat de ontheffing nu wordt verleend.
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat op de gronden waar de voorgenomen compensatie zou moeten worden uitgevoerd, ingevolge het geldende bestemmingsplan (dat is herleefd na de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019), een agrarische bestemming rust. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de heroverweging op het bezwaar van eisers had moeten beoordelen of het huidige bestemmingsplan in de weg staat aan het uitvoeren van de compensatieverplichting binnen drie jaar op de compensatiepercelen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het planten van een bos normaliter niet is toegestaan op een agrarische bestemming. De compensatiepercelen hebben in het vernietigde bestemmingsplan “Poortgebied Bergsche Heide en ontsluitingsweg” niet voor niets een natuurbestemming gekregen. Ook betwijfelt de rechtbank of een productiebos wel kan voldoen aan de twee voorwaarden voor een herplant in artikel 2.63 van de IOV namelijk dat de nieuwe houtopstand kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand en dat de nieuwe houtopstand binnen een periode van 5 à 10 jaar een gesloten kronendak kan vormen.
4.9
Verweerder heeft in het bestreden besluit niet beoordeeld of het herplanten op de compensatiepercelen in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hier slechts van af had kunnen zien als vast staat dat het bestemmingsplan een herplant met inachtneming van artikel 2.63 van de IOV toelaat of als er een concreet zicht is op een planologische toestemming om op de compensatiepercelen te herplanten met inachtneming van artikel 2.63 van de IOV. Dit concreet zicht is er volgens de rechtbank pas, als een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd dat de herplant mogelijk maakt of een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan is ingediend. Pas in deze gevallen is er een reële kans dat de nieuwe houtopstand kan uitgroeien tot een volwaardige houtopstand en dat er binnen 10 jaar een gesloten kronendak is gevormd. In dit geval ligt geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage en is geen omgevingsvergunning voor strijdig gebruik aangevraagd. Evenmin is verzocht of toegestaan om de compensatie op andere percelen uit te voeren. De bereidheid van de derde-partij om te wachten met vellen, leidt ook niet tot een ander oordeel. Deze bereidheid is namelijk niet geborgd in het primaire besluit.
4.1
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.
5.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De plannen van de derde-partij zijn nog in ontwikkeling. Het is onbekend of op korte termijn een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat er alle aanleiding is voor eisers en de derde-partij om nog eens te gaan praten. Eisers hebben ter zitting aangegeven dat zij vooral willen weten waar zij aan toe zijn. Er zijn genoeg manieren om deze gewenste zekerheid te bieden.
5.3
Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 11 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 4.3 Wnb

1. Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, of anderszins teniet is gegaan, draagt de rechthebbende zorg voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.
[…].
3. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting, bedoeld in het eerste lid.
[…].

Artikel 4.5 Wnb

1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van artikel 4.3, eerste en tweede lid, ten behoeve van herbeplanting op andere grond, indien de herbeplanting voldoet aan bij provinciale verordening gestelde regels.
2. […].

Artikel 2.63 IOV Eisen herplanting

Een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, Wet natuurbescherming voldoet in elk geval aan de volgende eisen:
a.de oppervlakte van de herbeplanting is tenminste even groot als de oppervlakte van de gevelde houtopstand;
b.de nieuwe houtopstand kan, gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse, uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand;
c.de nieuwe houtopstand kan binnen een periode van 5 à 10 jaar een gesloten kronendak vormen;
d.het gebruik van sierheesters, tuinsoorten en soorten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een gevaar vormen voor de natuurlijke biodiversiteit ter plaatse, is niet toegestaan;
e.herplant binnen Natura 2000 gebieden vindt plaats op een wijze en met soorten die de natuurlijke kenmerken en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, Wet natuurbescherming niet aantasten;
f.de herbeplante houtopstand kan op termijn tenminste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden vertegenwoordigen.