ECLI:NL:RBOBR:2021:1144

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
01/033731-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van docent wegens gebrek aan wettig bewijs in ontuchtzaak met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een docent, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige aangeefster. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 27 mei 2016 en 5 juli 2016 in Gemert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de aangeefster gedetailleerd was, maar dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd op basis van verklaringen van de aangeefster en getuigen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. Er was geen bewijs dat de verdachte en de aangeefster daadwerkelijk contact hadden gehad, en getuigenverklaringen waren niet overtuigend genoeg om de aangifte te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig bewijs was voor de tenlastelegging en sprak de verdachte vrij. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en de kosten werden op nihil vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.033731.20
Datum uitspraak: 17 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboortedatum 1] 1984,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 januari 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2016 tot en met 5 juli 2016 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] ,
te weten - het brengen en/of duwen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer]
en/of het vingeren van die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of duwen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer]

en/of

- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of het zich

laten pijpen door die [slachtoffer] en/of

- het betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis tussen de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het likken van de mond en/of lippen van die [slachtoffer] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Ten aanzien van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster heeft tijdens haar aangifte verklaard hoe zij op school in contact is gekomen met verdachte, dat ze onder andere via Google+ en Kik berichten naar elkaar hebben gestuurd en in de periode van 25 mei 2016 en 5 juli 2016 ongeveer 8 keer met elkaar hebben afgesproken. Deze afspraken zouden hebben plaatsgevonden in een klaslokaal van school, bij de sporthal in Gemert en bij de kapotte oude molen in Gemert. Aangeefster heeft verklaard dat er meerdere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft gewezen op de verklaring van getuige [naam 1] . Hij heeft verklaard toentertijd seksueel getinte berichtjes tussen aangeefster en verdachte op de telefoon van aangeefster te hebben gelezen. Verder heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van getuige [naam 2] die heeft verklaard dat aangeefster haar destijds heeft verteld dat ze lingerie en seksspeeltjes moest kopen van verdachte. Verder heeft de officier van justitie de verklaring van getuige [naam 3] , de directrice van school, van belang geacht. Zij heeft verklaard over gesprekken tussen haar, aangeefster en de moeder van aangeefster en gesprekken tussen haar en verdachte. De aangifte wordt volgens de officier van justitie verder ondersteund door de verklaring van [naam 4] , de moeder van aangeefster, die heeft verklaard dat zij ooit een lingeriesetje en de verpakking van een morning-after pil op de kamer van aangeefster heeft gevonden. Ten aanzien van wat er feitelijk precies is gebeurd, kan volgens de officier van justitie dus worden uitgegaan van de verklaringen van aangeefster. Er is geen reden om aan de juistheid van haar verklaringen te twijfelen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft - op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota - integrale vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, hetgeen ook in deze zaak het geval is, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Vast staat dat aangeefster bij de politie uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd waarin zij onder meer heeft verklaard dat ze in de tenlastegelegde periode seksueel is misbruikt door verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij na het gala op school op 26 mei 2016 verdergaand contact heeft gekregen met verdachte, veelvuldig berichtjes tussen hen zijn uitgewisseld en een aantal keren met verdachte heeft afgesproken waarbij seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Daar tegenover staat de stellige ontkenning van verdachte.
De rechtbank constateert dat het dossier weliswaar enkele verklaringen van getuigen bevat die mogelijkerwijs als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster zouden kunnen dienen, maar deze verklaringen zijn met name gebaseerd op hetgeen hen door aangeefster is verteld en ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende dragende en overtuigende mate de kern van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat er geen enkel bericht in het dossier is opgenomen waaruit blijkt dat aangeefster en verdachte contact met elkaar hebben gehad. Dit terwijl dergelijke berichten ten tijde van de aangifte op de telefoon of bij de provider van telecomdiensten aanwezig hadden moeten zijn indien daadwerkelijk tussen verdachte en aangeefster berichten zijn uitgewisseld. Getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij op de telefoon van aangeefster berichten heeft gelezen, maar daarvan kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat die berichten ook daadwerkelijk van verdachte afkomstig waren. Bovendien heeft [naam 1] niet specifiek verklaard ten aanzien van die berichten, anders dan dat ze seksueel getint waren en dat aangeefster snel door de berichten heeft gescrold. In dit verband is mede van belang dat getuige [naam 2] , die de berichtjes ook zou hebben gezien, heeft verklaard dat zij hier geen herinnering aan heeft en dat zij het zich niet kan voorstellen dat zij zoiets zou zijn vergeten.
De rechtbank ziet ook geen bevestiging van het contact tussen verdachte en aangeefster in de overige getuigenverklaringen. De moeder van aangeefster heeft niet uit eigen waarneming verklaard. De vondst van een lingeriesetje en de verpakking van een morning-after pil zijn op geen enkele wijze terug te voeren naar verdachte. Bovendien is er verder geen enkele getuige die heeft verklaard aangeefster samen met verdachte te hebben gezien. Hoewel getuige [naam 3] heeft verklaard in 2016 gesprekken te hebben gevoerd met verdachte, is ook in die gesprekken niet vast komen te staan dat er grensoverschrijdend contact is geweest tussen aangeefster en verdachte. Vast staat dat er op dat moment onvoldoende aanleiding is geweest om verdachte te schorsen dan wel aangifte tegen verdachte te doen. Verdachte is ook gewoon als docent blijven lesgeven op de school.
Bovendien stelt de rechtbank vast dat de verklaring van aangeefster ook niet aansluit bij de verklaring van getuige [naam 5] , die ten tijde van het ten laste gelegde feit de mentor van aangeefster was. [naam 5] heeft verklaard nooit iets van [naam 3] te hebben vernomen over een vermeende relatie met een docent. Bovendien heeft zij verklaard dat zij aangeefster ook nooit zou hebben doorgestuurd naar verdachte omdat de vertrouwenspersoon voor vrouwelijke leerlingen een vrouwelijke docente was.
Nu de rechtbank constateert dat er onvoldoende dragend steunbewijs voorhanden is voor de verklaring van aangeefster, is geen sprake van wettig bewijs voor het tenlastegelegde feit.
Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs zal verdachte voor het hem ten laste gelegde worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.W.A. Kap-Knippels, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. M.I. Fedorova, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 17 maart 2021.