ECLI:NL:RBOBR:2021:1016

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
01-079519-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met een mes in Megen

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte, geboren in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met voorwaarden. De zaak betreft een incident op 24 maart 2020 in Megen, waar de verdachte meerdere keren met een mes heeft gestoken naar [slachtoffer 1], wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet op het toebrengen van dodelijk letsel, en dat de verdachte willens en wetens de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] heeft aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot [slachtoffer 3]. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor een eerdere mishandeling van zijn broer, [slachtoffer 4], op 4 mei 2019. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte behandeld moest worden voor zijn psychische problemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.079519.20 en 10.207647.19 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 9 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: P.I. Haaglanden, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juni 2020, 16 september 2020, 3 december 2020 en 23 februari 2021.
Op de zitting van 23 februari 2021 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

Deze zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 25 mei 2020 en 20 januari 2021.
Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01.079519.20 op de terechtzitting van
23 februari 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 01.079519.20:
1.
hij, op of omstreeks 24 maart 2020 te Megen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer 1] , opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp voorwerp (onder meer):
- in het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, waarbij (onder meer) het voorhoofd en/of (achter) het oor en/of de neus van die [slachtoffer 1] is geraakt en/of
- in de rug en/of schouder en/of borstkas, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 maart 2020 te Megen, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- steekwonden op het voorhoofd en/of achter het linker oor en/of
- een gebroken neus en/of
- steekwonden in de schouder,
heeft toegebracht door:
meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp voorwerp (onder meer):
- in het hoofd van die [slachtoffer 1] te steken, waarbij (onder meer) het voorhoofd en/of (achter) het oor en/of de neus van die [slachtoffer 1] is geraakt en/of
- in de rug en/of schouder en/of borstkas, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
2.
hij, op of omstreeks 24 maart 2020 te Megen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, aan [slachtoffer 2] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp voorwerp (onder meer):
- in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, in elk geval (een) stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 maart 2020 te Megen, [slachtoffer 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend:
- met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] gemaakt en/of
- een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] gehouden;
3.
hij, op of omstreeks 24 maart 2020 te Megen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, aan [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp voorwerp (onder meer):
- in het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden, waarbij (onder meer) in de vinger(s) van die [slachtoffer 3] is gestoken en/of gesneden en/of
- in het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, in elk geval (een) stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gemaakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 maart 2020 te Megen, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld, door:
meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp voorwerp (onder meer):
- in het lichaam van die [slachtoffer 3] te steken en/of te snijden, waarbij (onder meer) in de vinger(s) van die [slachtoffer 3] is gestoken en/of gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 maart 2020 te Megen, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend:
- met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer 3] gestoken en/of gesneden, waarbij (onder meer) in de vinger(s) van die [slachtoffer 3] is gestoken en/of gesneden en/of
- met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] gemaakt en/of
- een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de directe nabijheid van die [slachtoffer 3] gehouden.
Ten aanzien van parketnummer 10.207647.19:
hij, op of omstreeks 4 mei 2019, te Capelle aan den IJssel, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze een of meermalen tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs ten aanzien van de feiten onder parketnummer 01.079519.20.

Bronnen.

Een dossier van de Nationale Politie, eenheid Oost-Brabant, met dossiernummer PL2100-2020063983, afgesloten d.d. 9 april 2020, aantal doorgenummerde bladzijden: 157, met als aanvulling een aanvraag medische informatie d.d. 27 maart 2020, pagina’s 1-2. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden. De hieruit afkomstige bewijsmiddelen zijn telkens verkort en zakelijk weergegeven;
een verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2021, verkort en zakelijk weergegeven.
Inleiding.
Op verdachte rust de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal strafbare feiten, alle drie gepleegd op 24 maart 2020 in Megen. Onder feit 1 wordt verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer 1] met een mes te steken. Subsidiair is dit feitencomplex ten laste gelegd als zware mishandeling. Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer 2] te maken. Subsidiair is dit feitencomplex ten laste gelegd als een bedreiging. Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door in het lichaam van [slachtoffer 3] te steken, dan wel stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 3] te maken. Subsidiair is dit feitencomplex ten laste gelegd als een mishandeling en meer subsidiair als een bedreiging. Verdachte heeft bekend [slachtoffer 1] meerdere keren met een mes te hebben gestoken. Verdachte ontkent daarentegen zich schuldig te hebben gemaakt aan geweldshandelingen richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de (primair) ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1.
Redengevende bewijsmiddelen.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, heeft de rechtbank acht geslagen op de hieronder uitgewerkte redengevende bewijsmiddelen die haar uit onderhavig procesdossier zijn gebleken, te weten:

een verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2021, verkort en zakelijk weergegeven (bron 2)
Op 24 maart 2020 heb ik in Megen een meneer aangevallen. Ik heb hem meerdere keren met een mes gestoken. Ik heb zo vaak mogelijk geprobeerd om een stekende beweging te maken. Ik heb hem onder andere op zijn rug geraakt.

een verklaring van aangever [slachtoffer 1] d.d. 25 maart 2020, dossierpagina 31 (bron 1)
Ik zag dat de man in zijn rechter hand een chroomkleurig zakmes vasthield waarmee hij richting mij stak. Ik zag overal bloed. De man probeerde mij echt te vermoorden, hij bleef op mij insteken. Ik bloedde zo erg dat ik echt niet wist of ik het ging redden. Ik heb bij het incident vier steekwonden opgelopen. Links achter in mijn schouder, 2 keer achter/bij mijn linker oor en een grote diepe snee op mijn voorhoofd. Dit zal een litteken blijven.

een schriftelijk bescheid betreffende medische informatie, opgemaakt door [persoon 1] , arts Spoedeisende Hulp in het RadboudUMC en waar nodig aangepast door drs. [persoon 2] , forensisch arts FMG d.d. 15 april 2020, pagina 1 (bron 1)
Persoonsgegevens betrokkene: [slachtoffer 1] . Patiënt is door behandelaar onderzocht op 24 maart 2020. Waargenomen uitwendig letsel (na beeldvormend onderzoek: CT-scan):
- wond frontaal (voorzijde) circa 8 cm;
- wond oor, door en door;
-wond borstkas, links achter.
Uitwendig bloedverlies: ernstig. De behandeling bestond uit wondverzorging door MKA (mondziekten, kaak- en aangezichts)-chirurg.

een verklaring van aangever [slachtoffer 2] d.d. 24 maart 2020, dossierpagina 38 (bron 1)
Op 24 maart 2020 parkeerde ik mijn auto bij het autobedrijf van mijn broer in Megen. (…) Ik zag dat de man met het mes op mijn broer in stak. Ik zag dat de man achter mijn broer aan bleef rennen. Ik zag dat de man bleef insteken op mijn broer.

een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant] d.d. 25 maart 2020, dossierpagina’s 128-129 en 131 (bron 1)
Op de beelden is een glinstering te zien bij de rechterhand van verdachte. (…) Verdachte pakt het slachtoffer met zijn linkerhand vast en begint direct met zijn rechterhand slaande/hakkende bewegingen te maken in de richting van het slachtoffer. Te zien is dat de verdachte zijn rechterhand tot ruim boven zijn hoofd optilt en dan met kracht en snelheid in een neerwaartse beweging in de richting van het slachtoffer slaat. Te zien is dat de verdachte tenminste 9 maal deze beweging maakt waarbij hij het slachtoffer met zijn linkerhand vasthoudt. (…) Om 15:12:38 uur komt het slachtoffer naar buiten gerend met direct achter hem aan de verdachte. (…) Er is duidelijk te zien dat de verdachte achter het slachtoffer aan zit. Te zien is dat de verdachte het slachtoffer probeert te pakken en te steken.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 maart 2020 aankomt bij het garagebedrijf van aangever [slachtoffer 1] om een proefrit te maken met een auto. Als verdachte terugkomt bij het garagebedrijf, ontstaat er een woordenwisseling met [slachtoffer 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting van 23 februari 2021 verklaard dat hij geïrriteerd raakte door hetgeen [slachtoffer 1] tegen hem zei. Verdachte is op enig moment met zijn tas richting de uitgang van het terrein gelopen en heeft daar uit zijn tas een mes gehaald. Met het mes verborgen tegen zijn onderarm is hij teruggelopen naar het garagebedrijf en heeft hij aangever [slachtoffer 1] meerdere keren met het mes gestoken. Wanneer [slachtoffer 1] naar buiten rent, rent verdachte met het mes achter hem aan en blijft hij stekende bewegingen maken. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte ten minste negen keer heeft gestoken, waarbij verdachte zijn hand boven zijn hoofd tilde en met kracht en snelheid in een neerwaartse beweging in de richting van aangever [slachtoffer 1] stak. Het door verdachte gebruikte mes had een lemmet van ongeveer negen centimeter. Uit de geneeskundige letselverklaring blijkt dat aangever een wond van circa acht centimeter op zijn voorhoofd heeft opgelopen en een wond achter zijn oor en aan de achterkant van zijn borstkas.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van opzet bij verdachte op het toebrengen van dodelijk letsel en in welke gradatie.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte “vol” opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Nu verdachte meerdere keren bovenhands, met kracht en snelheid, met een mes met een lemmet van negen centimeter in het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken, acht de rechtbank bewezen dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden. Dat verdachte niet expliciet heeft verklaard dat hij de aangever wilde doden, doet hier gelet op het voorgaande niet aan af. Daarbij is tevens van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij zoveel mogelijk stekende bewegingen wilde maken om aangever heel veel pijn te doen. Dat het slachtoffer geen dodelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die echter geenszins aan verdachte te danken is. Het herhaaldelijk bovenhands en met kracht en snelheid steken met een mes dichtbij en in de richting van het lichaam van een persoon, zijn gedragingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf doodslag. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
Feitelijke toedracht.
Nadat verdachte aangever [slachtoffer 1] meerdere keren met het mes heeft gestoken en met het mes achter [slachtoffer 1] aan rent, komt [slachtoffer 2] , de broer van [slachtoffer 1] , aanrennen. [slachtoffer 2] pakt verdachte van achteren vast en trekt verdachte naar de grond, waarna verdachte er alles aan doet om het mes niet te laten afpakken. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bewezen kan worden verklaard dat verdachte tijdens het naar de grond trekken en het afhandig maken van het mes stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, hetgeen aan verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd.
Redengevende bewijsmiddelen.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, heeft de rechtbank acht geslagen op de hieronder uitgewerkte redengevende bewijsmiddelen die haar uit onderhavig procesdossier zijn gebleken, te weten:

een verklaring van aangever [slachtoffer 2] d.d. 24 maart 2020, dossierpagina’s 38- 39 (bron 1)
Op 24 maart 2020 parkeerde ik mijn auto bij het autobedrijf van mijn broer in Megen. (…) Toen ik de man naar de grond trok, zag ik dat de man op mij instak met een mes.

een verklaring van aangever [slachtoffer 1] d.d. 25 maart 2020, dossierpagina 31 (bron 1)
Ik zag dat de man steekbewegingen begon te maken naar mijn broer die op de grond lag.
Beoordeling.
Op grond van de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of dit handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte in de richting van [slachtoffer 2] heeft gestoken, maar dat niet valt vast te stellen wat de exacte richting van de stekende bewegingen is geweest. De rechtbank stelt verder vast dat is gebleken dat [slachtoffer 2] , op het moment dat verdachte deze stekende bewegingen maakte, op de grond lag dan wel dat hij een beweging richting de grond maakte en dat verdachte kort daarvoor meerdere malen met kracht met het mes op zijn broer heeft ingestoken.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel aannemelijk is bij het maken van meerdere steekbewegingen met een mes, met een lemmet van negen centimeter, in de richting van iemand die hem op dat moment vast heeft en ten val komt dan wel op dat moment al op de grond ligt. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het voor de vaststelling van voorwaardelijk opzet niet van belang is dat [slachtoffer 2] ongedeerd is gebleven. De vraag of de kans op het gevolg aanmerkelijk is en of verdachte die kans bewust heeft aanvaard is immers niet afhankelijk van de vraag of het gevolg ook daadwerkelijk is ingetreden.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3.
De rechtbank acht, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 26 maart 2020 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van een poging tot doodslag. [slachtoffer 3] heeft aangegeven dat hij verdachte met een mes op [slachtoffer 1] zag insteken. [slachtoffer 3] is naar verdachte toegerend en heeft geprobeerd het mes van verdachte af te pakken. Op enig moment voelde hij dat het mes in zijn rechter ringvinger sneed. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] en een andere man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) de man met het mes (de rechtbank begrijpt: verdachte) in bedwang heeft gehouden. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 3] zichzelf tijdens de worsteling met de man heeft verwond aan zijn hand. In het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd dat op enig moment is te zien dat [slachtoffer 3] zich naar de worsteling tussen verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] begeeft. Vanwege de kwaliteit van de camerabeelden en de plek waar de worsteling zich afspeelt is de worsteling zelf niet goed waar te nemen op de beelden.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in het lichaam, in het bijzonder in de rechter ringvinger, van [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden en of dat verdachte stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer 3] heeft gemaakt. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte, toen hij het mes vast bleef houden en probeerde te voorkomen dat het werd afgepakt, het mes dusdanig heeft bewogen dat daardoor [slachtoffer 3] zwaar letsel zou kunnen oplopen of gewond is geraakt. Gelet op de hiervoor vermelde verklaringen kan niet worden uitgesloten dat de verwonding aan de rechter ringvinger door [slachtoffer 3] zelf is veroorzaakt bij zijn pogingen het mes van verdachte af te pakken. De primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en de subsidiair tenlastegelegde mishandeling kunnen dan ook niet bewezen worden verklaard.
Wat betreft de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging is de rechtbank van oordeel dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan blijken dat verdachte het opzet op bedreiging heeft gehad. Dit maakt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van hetgeen aan hem onder feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.

Bewijs ten aanzien van het feit onder parketnummer 10.207647.19.

Bronnen.

Een dossier van de Nationale Politie, eenheid Rotterdam, met dossiernummer PL1700-2019138231, afgesloten d.d. 5 september 2019, aantal doorgenummerde bladzijden: 23. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden. De hieruit afkomstige bewijsmiddelen zijn telkens verkort en zakelijk weergegeven;
een verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2021, verkort en zakelijk weergegeven.
Inleiding.
Verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 4] , door hem op 4 mei 2019 in Capelle aan den IJssel tegen het gezicht te slaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, heeft de rechtbank acht geslagen op de hieronder uitgewerkte redengevende bewijsmiddelen die haar uit onderhavig procesdossier zijn gebleken, te weten:

een verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2021, verkort en zakelijk weergegeven (bron 2)
Op 4 mei 2019 heb ik mijn broer, [slachtoffer 4] , een klap in zijn gezicht gegeven.

een verklaring van aangever [slachtoffer 4] d.d. 10 mei 2019, dossierpagina’s3-4 (bron 1)
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd op 4 mei 2019 in Capelle aan den IJssel. (…) Ik heb van mijn broer een vuistslag met vermoedelijk zijn rechter vuist op mijn linkeroog gekregen. Ik voelde pijn aan de linkerkant van mijn oog. Ik zag dat mijn linker oogkas en onder mijn linker oog verdikt en rood gekleurd was. Ik zag dat er onder mijn linker oog een snee was ontstaan en dat het bloedde.

een getuigenverklaring van [getuige] d.d. 16 juli 2019, dossierpagina’s 11-12 (bron 1)
Ik zag dat mijn vriend, [slachtoffer 4] , op zijn oog werd geraakt door een vuistslag van [verdachte] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte,
ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01.079519.20 ten laste is gelegd:
1. primair)

op 24 maart 2020 te Megen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes

- in het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, waarbij het voorhoofd en (achter) het oor van die [slachtoffer 1] is geraakt en
- in de borstkas, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2. ( primair)

op 24 maart 2020 te Megen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met een mes, stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder parketnummer 10-207647-19 ten laste is gelegd:
op 4 mei 2019, te Capelle aan den IJssel, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze tegen het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren op te leggen en de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Verder vordert de officier van justitie deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat het van belang is dat verdachte wordt behandeld en dat verdachte bereid is om zich te houden aan de voorwaarden die hem in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden worden opgelegd. Om de behandeling zo snel mogelijk te laten plaatsvinden heeft de raadsman bepleit de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 24 maart 2020 schuldig gemaakt een poging tot doodslag op
[slachtoffer 1] , door met een mes meerdere malen in het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer te steken. Verder heeft verdachte zich die dag schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 2] door meerdere stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te maken. De rechtbank is van oordeel dat dit zeer ernstige feiten betreffen, waarmee verdachte geen enkel respect heeft getoond voor het leven en welzijn van de slachtoffers.
Na een discussie over de aankoop van een auto is verdachte in hevige woede ontstoken waarbij hij heftig geweld heeft gebruikt. Van die volstrekt disproportionele reactie zijn twee personen het slachtoffer geworden. Dat met name slachtoffer [slachtoffer 1] geen dodelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die echter geenszins aan verdachte te danken is. Het is de broer van het slachtoffer geweest die met gevaar voor eigen leven heeft voorkomen dat verdachte [slachtoffer 1] nog vaker kon steken en het mes van verdachte afhandig heeft proberen te maken. Een derde persoon die hielp met het afhandig maken van het mes, heeft daarbij verwondingen aan de vinger opgelopen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de lichamelijke, psychische en emotionele gevolgen daarvan ondervinden. Ook de gevolgen voor de broers [familienaam] zijn groot. Uit hun slachtofferverklaringen, die zij ter terechtzitting van 23 februari 2021 hebben voorgedragen, blijkt dat zij van het handelen van verdachte nog steeds dagelijks de gevolgen ondervinden. Met name door het blijvende litteken op het voorhoofd van [slachtoffer 1] worden hij en zijn naaste omgeving dagelijks aan het steekincident herinnerd.
Tot slot heeft verdachte zich op 4 mei 2019 schuldig gemaakt aan huiselijk geweld door zijn broer tegen het gezicht te stompen. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn broer en zijn lichamelijke integriteit.
Kijkend naar de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke geweldsdelicten is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte betrekt de rechtbank het volgende.
Op 24 november 2020 heeft psychiater [naam psychiater] omtrent verdachte een psychiatrisch rapport Pro Justitia opgemaakt in het kader van hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01.079519.20 ten laste is gelegd. In dit rapport is onder meer het navolgende vermeld:
‘Bij betrokkene is sprake van een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. In aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde was betrokkene vanwege zijn depressie veel bezig met de negatieve aspecten in het leven, zoals de manier van omgang tussen mensen onderling. Hij was gepreoccupeerd met zijn aanname dat mensen onaardig waren, alles om geld ging en alles snel moest. Betrokkene voelde zich onheus bejegend en gekrenkt door aangever en wilde aangever ‘een lesje leren’ door hem te steken met een mes, omdat het gedrag van aangever hem vanwege zijn negatieve gedachten (vanuit zijn depressie) maar ook zijn gevoeligheid voor krenking (vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis) irriteerde. Hierop heeft hij aangever gestoken met een mes en is hem ook achterna gegaan om hem nogmaals te steken, zonder op dat moment bij de gevolgen van zijn gedrag stil te staan. Naar de mening van de rapporteur werd het gedrag en het denken van betrokkene ten dele beïnvloed door de depressieve stoornis en door zijn persoonlijkheidsstoornis. Derhalve
adviseert rapporteur om het ten laste gelegde, bij een bewezenverklaring, in een verminderde mate toe te rekenen.’
Op 19 november 2020 heeft GZ-psycholoog [naam psycholoog] omtrent verdachte een psychologisch rapport Pro Justitia opgemaakt in het kader van hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01.079519.20 ten laste is gelegd. In dit rapport is onder meer het navolgende vermeld:
‘Er is bij betrokkene sprake van psychische problematiek in de vorm van een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Van bovengenoemde psychische problematiek was sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Van beïnvloeding hiervan op de gedragskeuzes en gedragingen lijkt sprake te zijn geweest. Het geheel overziend lijkt er sprake te zijn van een forse krenking bij betrokkene die hij niet kon hanteren als gevolg van zijn beperkte emotionele draagkracht. Dit heeft geleid tot een escalerende manier van handelen, namelijk tot acting out gedrag in de vorm van een narcistische woede-uitbarsting. Betrokkene was vatbaar voor krenking, omdat hij al langere tijd in een voor hem krenkbare situatie had geleefd, waar hij depressief door is geraakt. Hij was als gevolg hiervan niet goed meer in staat om nieuwe krenkingen te hanteren met het ten laste gelegde als gevolg. Betrokkene moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht geheel in vrijheid te kunnen bepalen. De rechtbank wordt geadviseerd om de ten laste gelegde feiten – indien bewezen – betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.’
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen over, in die zin dat de rechtbank de hiervoor bewezen verklaarde feiten onder parketnummer 01.079519.20 in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank verder mee dat verdachte tijdens de gesprekken en de onderzoeken door de psychiater en psycholoog volledig heeft meegewerkt en tot in detail inzicht heeft gegeven in zijn gedrag en wat hem heeft bewogen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar wat er doorgaans aan straffen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, dient hierop in mindering te worden gebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van hetgeen aan hem onder feit 3 onder parketnummer 01.079519.20 ten laste is gelegd en de rechtbank van oordeel is dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, in combinatie met een naar verwachting langdurig behandeltraject dat verdachte moet ondergaan, de ernst van de bewezen verklaarde feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De officier van justitie heeft de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd op de zitting van 23 februari 2021. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 01.079519.20. Het bewezenverklaarde betreft misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de hiervoor reeds genoemde psychiatrische en psychologische rapportages Pro Justitia van respectievelijk psychiater [naam psychiater] en [naam psycholoog] blijkt dat verdachte lijdende is aan een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en dat ten tijde van het ten laste gelegde deze ziekelijke stoornissen aanwezig waren. De rechtbank neemt deze conclusies in voornoemde rapportages en de gronden waarop zij berusten over en is van oordeel dat er kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook ten tijde van het plegen van de feiten onder parketnummer 01.079519.20 aanwezig was.
Ten aanzien van het gevaarscriterium overweegt de rechtbank als volgt. Uit voornoemde rapportages blijkt -kort gezegd- dat de kans op herhaling als matig tot hoog wordt ingeschat. Uit psychologisch onderzoek komt naar voren dat de kans op escalatie vooral aanwezig is op het moment dat verdachte depressief is en wordt gekrenkt. De psychiater heeft daarnaast aangegeven dat wanneer het slecht gaat met verdachte, hij zich terugtrekt en contact afhoudt. Het lukt verdachte dan niet om zich te conformeren aan de maatschappij, hij komt in een neerwaartse spiraal terecht waarbij hij niet in staat is om zelf het tij te keren. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en is van oordeel dat de kans op herhaling van soortgelijke delicten als matig tot hoog kan worden ingeschat. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat, om de kans op herhaling van agressief gedrag te verminderen, het noodzakelijk is dat verdachte langdurig wordt begeleid en behandeld. De psycholoog heeft aangegeven dat wordt geadviseerd de behandeling in een forensische kliniek met een verhoogd beveiligingsniveau zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek of Forensisch Psychiatrische Afdeling te laten plaatsvinden. De psychiater heeft geadviseerd verdachte te laten behandelen in een gedwongen kader met duidelijke regels en structuur. Beide deskundigen adviseren dan ook, gezien de ernst van het ten laste gelegde, de complexiteit van de problematiek, het beperkte ziekte-inzicht, de weinige beschermende factoren en de benodigde behandeling en begeleiding, de maatregel terbeschikkingstelling op te leggen. De voorkeur gaat uit naar een terbeschikkingstelling met voorwaarden, nu wordt verwacht dat verdachte in staat zal zijn zich aan de voorwaarden te houden.
Op 12 januari 2021 is er een reclasseringsrapportage TBS met voorwaarden opgesteld. In dit rapport is onder meer het navolgende vermeld:
‘Vanuit de rapportage van het NIFP en de onderzoeken die er naar betrokkene zijn gedaan, inclusief een heteroanamnese, komt een beeld naar voren waarbij een klinische behandeling als noodzakelijk wordt gezien om de kans op recidive te verminderen. Een opname binnen een forensische klinische setting lijkt dan ook het meest aangewezen te zijn om de kans op recidive fors terug te dringen. Daarna zou er begeleiding en ‘stut en steun’ moeten zijn zodat betrokkene zijn leven weer goed op de rails heeft en kan houden. Dat alles past prima binnen een kader van een tbs met voorwaarden.’
De rechtbank stelt vast dat alle gedragsdeskundigen adviseren om de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 23 februari 2021 aangegeven gemotiveerd te zijn voor het volgen van een behandeling, ook als dit inhoudt dat hij deze behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden moet gaan volgen. De rechtbank neemt dan ook de bovenstaande conclusies en adviezen over en is van oordeel dat de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden voldoende mogelijkheden biedt voor de bescherming van de samenleving. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw soortgelijke misdrijven zal begaan, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
Alles afwegend acht de rechtbank de maatregel terbeschikkingstelling met na te noemen voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het niet noodzakelijk aan verdachte daarnaast een contact- en locatieverbod met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op te leggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal overeenkomstig het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie worden bevolen dat de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank verwijst daarbij met name naar het recidiverisico zoals dat uit voornoemde rapporten blijkt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden toegewezen:
  • een bedrag van € 400,- als geschat bedrag voor de kleding;
  • een bedrag van € 385,- voor het eigen risico van de zorgverzekeraar;
  • een bedrag van € 100,96 voor de medicijnen;
  • een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,-,
vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gemaakte kosten voor rechtsbijstand kunnen eveneens worden toegewezen tot een bedrag van € 650,-. De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat ziet op het verlies van inkomsten en arbeidsvermogen niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet eenvoudig is vast te stellen welke schade de benadeelde exact heeft geleden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering onvoldoende is gespecificeerd en dat er sprake is van onvoldoende causaal verband met het bewezenverklaarde. Ten aanzien van de gevorderde kosten aan omzetverlies heeft de raadsman bepleit dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten een bedrag van
€ 400,- ter vergoeding van de schade aan de kleding, een bedrag van € 385,- aan eigen risico van de zorgverzekeraar, een bedrag van € 100,96 aan kosten voor medicijnen en een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding. In totaal zal de rechtbank een bedrag van
€ 5.885,96 toewijzen, bestaande uit € 885,96 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de schade aan de telefoon, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade. De rechtbank zal de benadeelde partij verder niet-ontvankelijk verklaren in het gevorderde verlies van bedrijfsinkomsten, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij dit onderdeel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft tot slot een bedrag van € 650,- aan gemaakte kosten voor rechtsbijstand gevorderd. De rechtbank zal dit bedrag matigen en overweegt daartoe als volgt. Bij een toegewezen vordering tot en met € 10.000,- wordt in de regel op basis van het liquidatietarief kantonzaken € 311,- per punt aan kosten voor rechtsbijstand toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband één punt toe voor het door zijn advocaat indienen van de vordering. Op basis hiervan wordt een bedrag van € 311,- aan gemaakte kosten voor rechtsbijstand toegekend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een hogere vergoeding nopen. De proceskosten van de benadeelde partij, die ten laste van de verdachte zullen worden gebracht, worden daarom tot op heden begroot op € 311,-. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag, met uitzondering van de kosten voor de rechtsbijstand, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden toegewezen:
  • een bedrag van € 728,95 voor de kleding;
  • een bedrag van € 17,37 voor de medicijnen;
  • een bedrag van € 780,- voor het eigen risico van de zorgverzekeraar.
Ten aanzien van hoogte van de schadevergoeding voor de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie verzoekt verder het totaal toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering onvoldoende is gespecificeerd en dat er sprake is van onvoldoende causaal verband met het bewezenverklaarde.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten een bedrag van € 600,- voor de schade aan de kleding en een bedrag van € 17,37 voor de medicijnen. Gelet op de afschrijvingskosten zal de rechtbank het meer gevorderde ten aanzien van de kleding afwijzen, nu de kleding vier maanden oud was ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal het toegewezen bedrag van € 617,37 aan materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 785,- aan eigen risico van de zorgverzekeraar, onder meer aangezien de bewijstukken hiervan thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel van de vordering zou een nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 5.167,- aan immateriële schadevergoeding matigen tot een bedrag van € 750,-, gelet op hetgeen aan immateriële schadevergoeding in vergelijkbare zaken, waarbij sprake is van een poging zware mishandeling met een mes en waarbij geen letsel is opgelopen, wordt opgelegd. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij kan het meer gevorderde slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een bedrag van € 385,- voor het eigen risico van de zorgverzekeraar kan worden toegewezen. Ten aanzien van de overige materiële posten, te weten een telefoon, kleding, horloge, zonnebril en air-pods, heeft de officier van justitie bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit gedeelte van de vordering, nu onvoldoende kan worden vastgesteld hoe de genoemde schade in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schadevergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie verzoekt het totaal toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering onvoldoende is gespecificeerd en dat er sprake is van onvoldoende causaal verband met het bewezenverklaarde.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schade, omdat de schade van
€ 150,- aan het horloge niet nader is onderbouwd en het causale verband met de klap op het oog niet eenvoudig is vast te stellen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 250,- kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering onvoldoende is gespecificeerd en dat er sprake is van onvoldoende causaal verband met het bewezenverklaarde.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade van € 150,- aan het horloge, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding matigen tot een bedrag van € 250,-, gelet op hetgeen aan immateriële schadevergoeding in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2019 tot de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij kan het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke de feiten onder parketnummer 01.79519.20 zijn begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 38, 45, 57, 60a, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair onder parketnummer 01.079519.20 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair, parketnummer 01.079519.20
poging tot doodslag;
t.a.v. feit 2 primair, parketnummer 01.079519.20
poging tot zware mishandeling;
t.a.v. parketnummer 10.207647.19
mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen:

Ten aanzien van parketnummer 01-079519-20 feit 1 primair en feit 2 primair en ten aanzien van parketnummer 10-207647-19:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 01-079519-20 feit 1 primair en feit 2 primair:
Terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank stelt na te noemen voorwaarden betreffende het gedrag:
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland, zolang en zo frequent als de reclassering dat nodig vindt en de aanwijzingen opvolgt die hij krijgt;
2. veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen in een FPK dan wel een FPA, bij voorkeur FPC de Kijvelanden, locatie Poortugaal of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven:
3. veroordeelde na afloop van de intramurale behandeling mee zal werken aan het voorgeschreven ambulante c.q. intramurale nazorgtraject, ook als dat betekent een behandeling bij een ambulante forensische polikliniek door IFZ aan te wijzen en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
4. veroordeelde zich op het gebied van drug- en alcoholgebruik zich dient te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de behandelaars van de kliniek en de reclassering, ook in geval dit inhoudt volledige abstinentie. De controle op de naleving van deze voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urineonderzoeken en/of blaastesten;
5. veroordeelde, indien geïndiceerd, de voorgeschreven medicatie inneemt, zolang als zijn behandelaars dat nodig achten en dat veroordeelde zich hierop laat controleren;
6. veroordeelde zich, gedurende de opname zoals genoemd onder 2, zal houden aan de huisregels van de kliniek en de behandelafdeling;
7. veroordeelde zich begeleidbaar en controleerbaar opstelt en toestemming geeft aan de reclassering om met alle personen en instellingen die van belang zijn voor de controle op de naleving van de voorwaarden, contact te kunnen opnemen en informatie te mogen uitwisselen;
8. veroordeelde mee zal werken aan het vinden van passend werk, dan wel een zinvolle dagbesteding waarbij rekening wordt gehouden met zijn draagkracht en -last;
9. veroordeelde openheid geeft over zijn sociale netwerk en met name de relaties die hij aan gaat of gaat samen wonen;
10. veroordeelde mee zal werken aan het vinden van geschikte huisvesting;
11. veroordeelde inzage geeft in zijn financiën en, indien geïndiceerd, meewerkt aan schuldhulpverlening, ook als dat betekent meewerken aan bewindvoering;
12. veroordeelde zich tijdens de terbeschikkingstelling niet zal begeven buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
13. veroordeelde mee zal werken aan slachtofferbewust werken waarbij de door hem toegebrachte schade aan het slachtoffer zal worden vergoed.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
  • een pasfoto zal overleggen.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

t.a.v. 01-079519-20, feit 1 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 5.885,96, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 64 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 885,96 aan materiële schade (kleding: € 400,-, eigen risico: € 385,- en medicijnen: € 100,96) en € 5.000,- aan immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 5.885,96, bestaande uit € 885,96 aan materiële schade (kleding: € 400,-, eigen risico: € 385,- en medicijnen: € 100,96) en € 5.000,- aan immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 311,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. 01-079519-20, feit 2 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.367,37, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 23 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 617,37 aan materiële schade (kleding: € 600,- en medicijnen: € 17,37) en € 750,- aan immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.367,37, bestaande uit € 617,37 aan materiële schade (kleding: € 600,- en medicijnen: € 17,37) en € 750,- aan immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor zover deze ziet op het meer gevorderde aan kleding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. 01-079519-20 feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
t.a.v. 10-207647-19, feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 04 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 250,-, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 04 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten: één steekwapen.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van der Heijden, griffier,
en is uitgesproken op 9 maart 2021.