ECLI:NL:RBOBR:2020:938

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
C/01/354989 / FA RK 20-278
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf op grond van de Wet zorg en dwang

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf van een betrokkene, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was gebaseerd op de Wet zorg en dwang (Wzd) en had betrekking op een betrokkene die verblijft in een instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet voldeed aan de cruciale eisen die de Wzd stelt, met name dat er een medische verklaring van een onafhankelijke arts moest zijn die de betrokkene kort tevoren had onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de informatie die was verstrekt door de specialist ouderengeneeskunde niet kon worden aangemerkt als een geldige medische verklaring, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de wet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat het gedrag van de betrokkene als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap leidde tot ernstig nadeel, en dat opname en verblijf noodzakelijk waren om dit ernstige nadeel te voorkomen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van het CIZ afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is op schrift gesteld op 13 februari 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/354989 / FA RK 20-278
Uitspraak : 11 februari 2020

Beschikking betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

van de rechtbank Oost-Brabant naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
verblijvende bij [instelling] ,
hierna te noemen: betrokkene.

Procesverloop

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, op 24 januari 2020, heeft het CIZ verzocht om verlening van een rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf voor de duur van zes maanden.
Bij het verzoekschrift zijn - onder meer - de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit,
- de aanvraag van [datum] .
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 28 januari 2019 is het verzoek verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant omdat betrokkene verblijft in het arrondissement van deze rechtbank.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020, in de instelling waar betrokkene verblijft.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
  • de advocaat van betrokkene, mr. J.A.J.M.I. van Laake,
  • mevrouw [naam] , specialist ouderengeneeskunde,
  • mevrouw [naam] , verpleegkundige.
Betrokkene was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling; hij wilde die behandeling niet bijwonen, aldus zijn advocaat.
Aan het einde van de behandeling heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan en de beslissing afzonderlijk meegedeeld aan betrokkene.

De beoordeling

Het verzoek van het CIZ strekt ertoe dat een rechterlijke machtiging wordt verleend tot onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van betrokkene, zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wzd.
Op grond van artikel 24, derde lid, onder a, van de Wzd kan de rechter de machtiging alleen verlenen indien hij van oordeel is dat het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. De rechter moet dus in staat worden gesteld om vast te stellen dat sprake is van zo’n aandoening, verstandelijke handicap of stoornis en ook moet hij kunnen vaststellen dat sprake is van een causaal verband met het ernstige nadeel. Daarvoor is een beoordeling nodig van een - onafhankelijke - arts.
In artikel 26, vijfde lid, van de Wzd is daarom bepaald dat het CIZ bij zijn verzoek een verklaring dient over te leggen van een ter zake kundige arts, die betrokkene met het oog op de machtiging kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling was betrokken.
In artikel 27, eerste lid, van de Wzd zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van de inhoud van de hiervoor bedoelde verklaring van de arts. Vereist is dat uit de verklaring blijkt dat de arts betrokkene zelf heeft onderzocht en dat sprake is van het hiervoor bedoelde causale verband. Vereist is ook dat blijkt - kort gezegd - dat alleen door opname en verblijf in een accommodatie het ernstige nadeel kan worden voorkomen of afgewend.
Het CIZ heeft bij zijn verzoekschrift een Aanvraagformulier rechterlijke machtiging overgelegd, dat op [datum] is opgemaakt door [naam] , onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde. Het CIZ verwijst in het verzoekschrift naar dit stuk en geeft aan dat hierin voldoende informatie van de medisch deskundige is opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de specialist ouderengeneeskunde in het Aanvraagformulier rechterlijke machtiging inhoudelijk - dus los van het gebruik van een verkeerd formulier - niet kan worden aangemerkt als een verklaring van een arts zoals bedoeld in artikel 26, vijfde lid van de Wzd en daarmee ook niet kan worden gelijkgesteld. De rechtbank kan uit die verklaring niet opmaken in hoeverre sprake is geweest van een eigen onderzoek van de arts en ook is onvoldoende vermeld over het causale verband tussen - kort gezegd - de stoornis, het gedrag en het ernstig nadeel.
Nu niet is voldaan aan deze cruciale eisen die de Wzd in artikel 26, vijfde lid en artikel 27, eerste lid, stelt, wordt het verzoek van het CIZ afgewezen.

Beslissing:

De rechtbank:
wijst het verzoek van het CIZ af
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 februari 2020 en op schrift gesteld op 13 februari 2020.
Conc: MW-C
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.