Wij hebben op 6 april 2019 een onderzoek ingesteld bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden op het fiets-bromfietspad [straatnaam 4] / [straatnaam 3] te Eindhoven. Het verkeersongeval betrof een aanrijding tussen een bestuurder van de scootmobiel en een bestuurder van de bromfiets. Uit tactisch onderzoek bleek dat de bestuurder van de bromfiets niet zoveel mogelijk rechts hield en hierbij op het weggedeelte voor verkeer in tegengestelde richting terecht kwam.
In dit proces-verbaal wordt uitgegaan van de rijrichting van de bestuurder van de bromfiets, rijdend over het fiets-bromfietspad van de [straatnaam 3] gaande in de richting [straatnaam 5] . De bestuurder van de scootmobiel kwam uit tegengestelde richting. Metingen welke in het proces-verbaal beschreven worden zijn gedaan vanuit de rijrichting van de bestuurder van de bromfiets, tenzij anders vermeld.
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande verplichte fiets-bromfietspad. De maximumsnelheid ter plaatse bedroeg 30 km/u. De wegindeling van het fiets-bromfietspad bestond uit één rijbaan die was verdeeld in twee rijstroken bestemd voor verkeer in tegengestelde richtingen. De rijstroken werden middels witte onderbroken strepen gescheiden. Ter hoogte van een flauwe S-bocht werden de rijstroken middels en brede doorgetrokken streep gescheiden. De breedte van het fiets-bromfietspad was 3.60 meter. De breedte van de enkele rijstrook betrof 1.80 meter. Waar de fietspaden elkaar kruisten was de wegbreedte minimaal vijf meter in het vierkant.
De voertuigen werden door ons op de plaats van het ongeval technisch onderzocht. Ik, [naam verbalisant 3] , reed een stukje met de bromfiets om de snelheid en de rem- en stuurinrichting te controleren. Ik zag op de snelheidsmeter van de bromfiets dat deze bij volledig gas geven 53 km/u aangaf. Verder voelde ik dat de rem- en stuurinrichting nog in voldoende staat waren. Er werden aan de voertuigen geen technische gebreken aangetroffen die op het ongeval van invloed zouden zijn geweest.
Door ons werd ter plaatse het verkeersongeval, omgeving en weersomstandigheden onderzocht. Vanuit de rijrichting van de bromfiets bestuurder was kort voor het naderen van het kruispunt een S-bocht gelegen en stond aan de rechterzijde naast het fietspad een verkeersregelkast geplaatst. Door deze kast werd bij het naderen van het kruispunt het overzicht deels ontnomen. Ten aanzien van de weg en de wegbeheerder hebben wij vastgesteld dat er geen omstandigheden aanwezig waren die de oorzaak, gevolgen of de toedracht van het ongeval zouden kunnen hebben beïnvloed. Op het moment van de aanrijding was de lichtgesteldheid helder daglicht. De weersgesteldheid ten tijde van het ongeval betrof droog weer.
Wij zagen dat op de linker voorvorkpoot van de scootmobiel zwarte profielafdrukken van de voorband van de bromfiets aanwezig waren. Wij zagen dat de afdrukken overeenkwamen met het profiel van de bromfiets. Aan de hand van het sporenbeeld plaatsten wij de beide voertuigen tegen elkaar op de locatie alwaar het eerste contact plaatsvond. De bots-locatie was gelegen op de rijstrook van het fiets-bromfietspad, bestemd voor verkeer komende vanuit de [straatnaam 5] en gaande in de richting [straatnaam 3] . De beide bestuurders kwamen op dit weggedeelte in aanrijding met elkaar. Het voorwiel van de bromfiets kwam in aanraking met de linker voorpoot van de scootmobiel.
Door verbalisant [naam verbalisant 5] werd met een soortgelijke bromfietsscooter een viertal rijproeven uitgevoerd. De vier rijproeven werden met verschillende snelheden gereden van 26, 31, 36 en 39 km/u. Voor de bevindingen van de rijproef wordt verwezen naar het separaat opgemaakte proces-verbaal van bevindingen.
Van de rijproeven werden camerabeelden opgenomen. Op de camerabeelden is te zien dat bij rit 3 en 4 door [naam verbalisant 5] kort voor het nemen van de S-bocht naar links gestuurd wordt. Ik, verbalisant [naam verbalisant 3] , vroeg aan [naam verbalisant 5] of hij tijdens rit 3 en 4 gevoeld had, dat hij kort voor het nemen van de S-bocht naar links stuurde en hiermee een ruime bocht nam om vervolgens door de S-bocht te rijden. Ik hoorde dat [naam verbalisant 5] , zei “ik heb dit niet bewust gedaan, daar ik compleet gefocust was op het nemen van de S-bocht met de verhoogde snelheden. Ook zag ik tijdens het rijden met verhoogde snelheid de aan de rechterzijde staande regelkast niet staan, daar ik geheel gefocust was op het nemen van de S-bocht als mede het oversteken van de kruising”.
Het zichtveld gezien vanuit de rijrichting van de bestuurder van de bromfiets werd middels een autocad tekening uitgezet. Hiervoor werden twee punten genomen welke respectievelijk 1 seconden en 2 seconden voor het bots-moment lagen. Ervan uitgaande dat de bestuurder 45 km/u reed, betrof 1 seconden 12,5 meter en 2 seconden 25 meter voor de bots-locatie. Uit de zichtlijnen werd duidelijk dat wanneer men in het midden van de voor haar/hem bestemde rijstrook op het fietspad reed, je op 12,5 meter geheel overzicht voor de naderende kruising had.
Conclusie: Tijdens de rijproef werd duidelijk dat de snelheid, voor wat betreft het volgen van de eigen rijstrook bepalend is in samenhang met het overzicht van de kruising. Wanneer met de toegestane maximale snelheid van 30 km/u gereden wordt, is er voldoende zicht en overzicht voor de aldaar bevindende situatie.