In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 19 februari 2020 vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde in de hoofdzaak een betaling van € 28.471,59 van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, voor geleverde triacetine. De eiseres stelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van haar algemene verkoop- en betalingsvoorwaarden. De gedaagde betwistte de toepasselijkheid van deze voorwaarden en voerde aan dat deze vernietigbaar waren omdat zij niet op de juiste wijze ter beschikking waren gesteld, zoals vereist door de artikelen 6:233 en 6:234 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de gedaagde een redelijke mogelijkheid had gekregen om kennis te nemen van de algemene voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet had voldaan aan de vereisten voor de geldigheid van de algemene voorwaarden, waardoor het beroep van de gedaagde op vernietigbaarheid slaagde. Als gevolg hiervan verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en verwees de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van het incident.
Dit vonnis benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het inroepen van algemene voorwaarden in civiele procedures, en de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over de toepasselijkheid van dergelijke voorwaarden.