Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[X.] Transport B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding
- het tussenvonnis van 3 oktober 2019, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de brief (met producties 12 en 13) van 2 oktober 2019 van [werknemer] , waarbij door hem is opgemerkt dat productie 13 tevens als conclusie van antwoord in reconventie (hierna: CvAiR) kan worden beschouwd;
- de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 15 januari 2020, waarbij [werknemer] aan de hand van spreekaantekeningen zijn standpunt heeft toegelicht en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat verder is besproken.
2.Inleiding en enkele, relevante feiten
- Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag;
- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan eenstructurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), deToeslagenmatrix (art. 37) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), deconsignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening;
- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan eenstructurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Jaarlijkse vakantie’ en luidt voor zover relevant als volgt:
1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.’
het vereiste van betaling van vakantieloon heeft tot doel, de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes.’ Dit heeft geleid tot de beslissing dat de lijnpiloot die de zaak had aangespannen ‘
tijdens zijn jaarlijkse vakantie niet alleen recht heeft op behoud van zijn basissalaris maar ook op alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt (…).’ In een arrest van 22 mei 2014 is dit doel van de loonbetaling tijdens verlof herhaald (ECLI:EU:C:2014:351). In lijn met deze arresten heeft het HvJ EU op 13 december 2018 (ECLI:EU:C:2018:1018) nog geoordeeld dat als overuren structureel zijn de vergoeding daarvoor moet worden meegeteld bij het bepalen van het vakantieloon, ook wanneer sprake is van gedeeltelijke werkloosheid in de referteperiode. Achtergrond hiervan is steeds dat voorkomen moet worden dat een werknemer zijn jaarlijks betaalde verlof niet opneemt, omdat hij daarvan financieel nadeel zou kunnen ondervinden.
ten minste’ brengt al met zich dat [werkgever] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de aanspraak op vakantie met behoud van loon is beperkt tot vier weken per jaar. De Richtlijn biedt een minimumbescherming maar sluit niet uit dat in het voordeel van een werknemer wordt afgeweken.
de manier waaropeen werkgever aan die loonbetalingsverplichting voldoet, maar daarmee blijft het recht op loon tijdens vakantie volledig in stand. De overwerkvergoeding is dus ook over de bovenwettelijke vakantiedagen verschuldigd.
de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.’In de e-mail van 15 maart 2019 waarin [werknemer] is geïnformeerd over het cao-akkoord, is hem gevraagd aan te geven of hij de vergoeding conform de cao wil ontvangen (productie 2 bij dagvaarding). Hieruit volgt dat zowel door de transportsector als door [werkgever] onder ogen is gezien, althans dat men zich had kunnen realiseren, dat werknemers de afkoopregeling zouden kunnen afwijzen met alle (financiële) gevolgen van dien.
minimumloon wordt gedefinieerd – niet worden voorbijgegaan aan het doel van deze wet. Dit doel is enerzijds het verzekeren van een minimumloon en minimumvakantiebijslag die gelet op de algehele welvaartssituatie als een aanvaardbare tegenprestatie voor de in dienstverband verrichte arbeid kan worden beschouwd en anderzijds het tegengaan van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en verdringing (Kamerstukken II, 2016-2017, 34573, nr. 3, o.a. pagina 21). Uitgangspunt bij het loonbegrip van artikel 6 (oud) WML was dat een werknemer het minimumloon moest kunnen verdienen bij een normaal aantal uren dat in overeenkomstige arbeidsverhoudingen als voltijd geldt. Door verdiensten uit overwerk van het loonbegrip uit te sluiten, is dus beoogd de werknemer te beschermen tegen overtreding van deze norm.