ECLI:NL:RBOBR:2020:842

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
01/879476-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging met geweld tegen een hoogbejaarde dame in haar woning

Op 17 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing in vereniging. De zaak betreft een overval op een hoogbejaarde dame in haar woning, waarbij een bedrag van € 12.000,- werd gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de dame heeft geduwd, bedreigd met geweld en haar gedwongen tot de afgifte van het geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank heeft het verzoek om toepassing van het adolescentenstrafrecht afgewezen, en de vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 14.500,-, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade, en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879476-19
Datum uitspraak: 17 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1997] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2019, 12 november 2019 en 3 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 februari 2020 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (12.000 euro), in elk geval van enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreigingen met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of
- heeft/hebben geroepen dat die [slachtoffer 1] moest gaan zitten en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: 'Waar is de witte envelop, geef die witte envelop' en/of
- die [slachtoffer 1] op de bank heeft/hebben (terug)geduwd en/of
- gedreigd heeft/hebben met een spuitbus schoenspray in de ogen/het gezicht van die [slachtoffer 1] te spuiten en/of
- gedreigd heeft/hebben met een aansteker/gasbrander en/of een fles ammoniak bij het gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
-
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben gepakt en (vervolgens) op de vingers van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet/geduwd/gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: 'Zeg me waar die envelop ligt anders snijd ik je vingers eraf', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag (12.000 euro), in elk geval enig goed/goederen, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreigingen met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of
- heeft/hebben geroepen dat die [slachtoffer 1] moest gaan zitten en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: 'Waar is de witte envelop, geef die witte envelop' en/of
- die [slachtoffer 1] op de bank heeft/hebben (terug)geduwd en/of
- gedreigd heeft/hebben met een spuitbus schoenspray in de ogen/het gezicht van die [slachtoffer 1] te spuiten en/of
- gedreigd heeft/hebben met een aansteker/gasbrander en/of een fles ammoniak bij het gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben gepakt en (vervolgens) op de vingers van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet/geduwd/gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: 'Zeg me waar die envelop ligt anders snijd ik je vingers eraf', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs en bewijsoverwegingen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen, in haar schriftelijke requisitoir aangeduid, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing door twee of meer verenigde personen gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich met betrekking tot een bewezenverklaring van een afpersing in vereniging gepleegd gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met de kanttekening dat verdachte nadrukkelijk het ten laste gelegde geweld heeft ontkend. De verdediging heeft aangevoerd dat zich voor de geweldshandelingen en bedreigingen, naast hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard, geen steunbewijs in het dossier bevindt.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelenbijlage (bijlage 1). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
In reactie op het verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie de bewijsminimumregel (artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering) waar de raadsman op doelt geldt voor de gehele tenlastelegging en dus niet voor elk afzonderlijk bestanddeel in de tenlastelegging.
Aangeefster heeft op 13 oktober 2018, binnen twee uur nadat het feit was gepleegd, een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd over hetgeen haar in haar eigen woning is overkomen. Ter ondersteuning van haar verklaring zijn verschillende voorwerpen in de woning aangetroffen. Dit betreft de fles ammoniak op het televisiemeubel in de woonkamer en op de salontafel de rol grijze tape, het broodsmeermes met het witte handvat en de aansteker die aangeefster beschrijft als een klein gasbrandertje. Daarnaast is in de woning een “enorme puinhoop” aangetroffen door de politieagenten die ter plaatse kwamen. Dit ondersteunt de aangifte op het punt dat de woning overhoop is gehaald door de overvallers. De rechtbank heeft op grond hiervan geen enkele reden om te twijfelen aan de aangifte door mevrouw [slachtoffer 1] . De rechtbank acht alle ten laste gelegde geweldsplegingen en bedreigingen met geweld door verdachte en/of zijn mededader wettig en overtuigend bewezen.
De verklaring van verdachte dat de afpersingsmiddelen beperkt zijn gebleven tot het met luide stem vragen om de enveloppe en het plakken van tape op de mond van het slachtoffer, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De verklaring van verdachte dat hij het feit onder dreiging van anderen heeft gepleegd volgt de rechtbank evenmin, nu dit in schril contrast staat met de omstandigheid dat verdachte kennelijk heeft medegedeeld in de buit, daarvan naar eigen zeggen € 3000,00 heeft ontvangen, zijnde een evenredig deel, namelijk een kwart, van het weggenomen bedrag.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 13 oktober 2018 te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (12.000 euro), toebehorende aan die [slachtoffer 1] ,
welk geweld en/of welke bedreigingen met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer 1] hebben geduwd en
- hebben geroepen dat die [slachtoffer 1] moest gaan zitten en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: 'Waar is de witte envelop, geef die witte envelop' en
- die [slachtoffer 1] op de bank hebben (terug)geduwd en
- gedreigd hebben met een spuitbus schoenspray in de ogen van die [slachtoffer 1] te spuiten en
- gedreigd hebben met een aansteker/gasbrander en een fles ammoniak bij het gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en
- een mes hebben gepakt en vervolgens op de vingers van die [slachtoffer 1] hebben gehouden en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: 'Zeg me waar die envelop ligt anders snijd ik je vingers eraf'.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte volgens het adolescentenstrafrecht te bestraffen. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat verdachte aan de sinds 2014 daartoe gehanteerde wegingskaders voldoet.
De verdediging heeft subsidiair gewezen op het binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunt voor een afpersing met licht geweld dan wel bedreigingen met geweld, zijnde een gevangenisstraf van 3 jaren als vertrekpunt. De verdediging heeft daarbij als strafmatigende omstandigheid verdachtes zwakbegaafdheid en beïnvloedbaarheid en daarmee een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid aangevoerd.
De verdediging heeft om de oplegging van een deels voorwaardelijke straf verzocht nu uit de over verdachte opgestelde rapporten duidelijk is geworden dat hij ondersteuning behoeft om zich in deze maatschappij staande te houden. Daarbij is verzocht de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een zeer laffe en gewetenloze daad, namelijk een overval op een hoogbejaarde, fysiek beperkt weerbare dame, in haar eigen woning. Zij is geduwd en bedreigd met diverse geweldshandelingen, zoals afsnijden van haar vingers. Bij de daders is bekend geworden dat het slachtoffer veel contant geld in huis had, dat zij in een witte envelop bewaarde. De overvallers, waarvan verdachte deel uitmaakte, zijn met geweld binnengedrongen in de woning en hebben doelbewust gevraagd en gezocht naar de betreffende envelop. De envelop met een inhoud van € 12.000.00 hebben zij haar afhandig gemaakt. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een afpersing, in vereniging gepleegd.
Een overval, zeker met dit soort ernstige bedreigingen, is voor slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog lang last van hebben. Uit hetgeen het slachtoffer ter terechtzitting heeft gezegd tijdens het door haar uitgeoefende spreekrecht blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. De overval heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, terwijl dat een plek dient te zijn waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Bij het plegen van het feit hebben de overvallers, en dus ook verdachte, gehandeld puur uit hebzucht. Zij hebben zich niets aangetrokken van het slachtoffer. De wijze waarop het kwetsbare slachtoffer onder druk is gezet toont de gewetenloosheid en minachting waarmee de overvallers te werk zijn gegaan. Verdachte heeft zijn aandeel in de buit naar eigen zeggen opgemaakt aan boetes, kleding en schoenen, hetgeen zijn betuigde spijt over de overval voor de rechtbank weinig invoelbaar maakt.
De rechtbank is van oordeel dat in reactie op dit verwerpelijke gedrag en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Het oriëntatiepunt bij een overval met bedreigingen en licht geweld is een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De hoge leeftijd van het slachtoffer en de grootte van de buit brengen de rechtbank ertoe dit vertrekpunt te verhogen met een gevangenisstraf van
6 maanden. Dit betekent dat de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden zal opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, namelijk 18 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Dit komt voort uit de vaststelling dat verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, zoals door de psycholoog drs. N.A. Schoenmaker in haar rapportage is geconcludeerd. Op grond hiervan en gelet op de eigen indruk van de rechtbank wat betreft de beperkte capaciteiten van verdachte en het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte hulp en steun krijgt van de reclassering en trainingen gaat volgen. Na te noemen bijzondere voorwaarden zullen aan de voorwaardelijke straf worden gekoppeld om gedragsveranderingen tot stand te brengen en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke straf koppelt de rechtbank een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht toepassing van het adolescentenstrafrecht niet passend; de rechtbank ziet geen redenen om af te wijken van het expliciete en op de relevante toetsingskaders gefundeerde advies van de psycholoog op dit punt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de immateriële schade toewijsbaar tot het gevorderde bedrag en acht de materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 12.000,-.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volledige gevorderde immateriële schadevergoeding ter grootte van een bedrag van € 2.500,- en de gevorderde post van materiële schadevergoeding van het op 13 oktober 2018 ontvreemde geldbedrag, groot € 12.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post van materiële schadevergoeding van het op 12 oktober 2018 ontvreemde contante geldbedrag ad € 300,-, aangezien geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit, op 13 oktober 2018 gepleegd, toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders/medeplichtigen samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 63, 312, 317.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 18 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren.
Algemene voorwaarde:
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Bijzondere voorwaarden.
*Meldplicht bij reclassering
Betrokkene meldt zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Nederland op het adres Polluxstraat 114-116, 5631 ES Eindhoven of via telefoonnummer 088-8041504. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Tevens werkt hij mee aan huisbezoeken, indien de reclassering dit nodig vindt.
*Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Betrokkene neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt.
Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
*Werken aan Werk
Betrokkene wordt verplicht gesteld om, na het afronden van de CoVa Plus training, mee te werken aan een intakegesprek voor de training Werken aan Werk. Indien uit het intakegesprek duidelijk wordt dat de training geïndiceerd is, wordt betrokkene verplicht gesteld om deze training te volgen.
Geeft aan Reclassering Nederland, regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 14.500,00subsidiair 107 dagen gijzeling.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 14.500,00 (zegge: veertien duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 107 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 2.500,00 immateriële schade en een bedrag van EUR 12.000,00 materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting
niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict 13 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR
14.500,00 (zegge: veertien duizend vijfhonderd euro), te weten EUR 2.500,00
immateriële schade en een bedrag van EUR 12.000,00 materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting
tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot
betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. W. Brouwer en mr. S.C. van Bergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 17 februari 2020.
Mr. W. Brouwer is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.