ECLI:NL:RBOBR:2020:827

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
19/1624, 19/1625. 19/1626
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep door Stichting Mikz tegen handhavingsbesluiten van MIKZ Kinderopvang B.V.

Op 14 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 19/1624, 19/1625 en 19/1626, waarbij Stichting Mikz niet ontvankelijk is verklaard in haar beroep tegen handhavingsbesluiten die zijn afgegeven aan MIKZ Kinderopvang B.V. De rechtbank oordeelt dat Stichting Mikz niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende, omdat zij geen onderneming is in de zin van de Handelsregisterwet en daarom niet de houder is in de zin van de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting geen exploiterende activiteiten verricht en dat alle activiteiten plaatsvinden binnen MIKZ Kinderopvang B.V. Hierdoor kan de stichting niet worden beschouwd als belanghebbende bij de besluiten die door het college zijn genomen.

De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden de besluiten heeft genomen op basis van adviezen van de GGD. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de stichting niet voldoet aan de vereisten om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van de stichting over de herstructurering van de organisatie en de rol van de directeur-bestuurder in de beoordeling meegenomen, maar heeft geoordeeld dat deze niet afdoen aan de juridische status van de stichting.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, wat betekent dat de inhoudelijke standpunten van de stichting niet door de rechtbank zijn beoordeeld. De bestreden besluiten blijven derhalve in stand. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 19/1624, 19/1625 en 19/1626

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2020 in de zaken tussen

Stichting Mikz, in Kaatsheuvel, hieronder ook genoemd als: de stichting

(gemachtigde: mr. R.M. Kroese),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, het college

(gemachtigde: T.M. Sanders).

Procesverloop

Bij besluiten van 8 november 2018, 7 januari 2019 en 15 januari 2019 (de primaire besluiten) heeft het college aan MIKZ Kinderopvang B.V. de aanwijzing gegeven om de bij controles geconstateerde overtredingen te beëindigen en verdere overtreding of herhaling te voorkomen.
Bij besluiten van 2 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft het college de door MIKZ Kinderopvang B.V. ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
De stichting heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben schriftelijk gereageerd op elkaars standpunten.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur-bestuurder [directeur-bestuurder] , bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
In oktober 2018 heeft de toezichthouder (de GGD) een jaarlijks onderzoek uitgevoerd op drie locaties van MIKZ Kinderopvang B.V.:
  • Kinderdagverblijf Belle Fleur in Vlijmen.
  • Buitenschoolse opvang Belle Fleur in Vlijmen
  • Buitenschoolse opvang Jong Nederland in Drunen
De bevindingen van deze onderzoeken zijn vastgelegd in drie inspectierapporten. Volgens deze rapporten voldoet de exploitatie op de drie locaties niet aan één of meerdere voorschriften van de Wet kinderopvang (Wko) en de onderliggende regelgeving.
3. De GGD adviseert het college om handhavend op te treden. Het college heeft dat advies gevolgd en heeft MIKZ kinderopvang B.V. in de primaire besluiten de aanwijzing gegeven om de geconstateerde onvolkomenheden te herstellen.
4. In het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten gehandhaafd.
5. De stichting is het niet eens met het college dat sprake is van onvolkomenheden en is het ook niet eens met het verloop van de zienswijze- en bezwaarprocedure. Daarom heeft de stichting beroep ingesteld.
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep ontvankelijk is. Uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat diegene die beroep instelt belanghebbende moet zijn bij het besluit. De rechtbank heeft dit op de zitting met partijen besproken. Beide partijen hebben hun standpunt daarover toegelicht. Hierna zal de rechtbank hierover een oordeel geven. In de bijlage bij deze uitspraak wordt de toepasselijke regelgeving geciteerd.
6.1.
[directeur-bestuurder] heeft toegelicht dat op haar verzoek het beroep is ingesteld namens Stichting Mikz. [directeur-bestuurder] had de verwachting dat een al in gang gezette herstructurering van de organisatie van MIKZ tegen de tijd van de behandeling van de zaak zijn beslag zou hebben gekregen. Vooruitlopend daarop heeft zij besloten dat de stichting beroep instelt. [directeur-bestuurder] heeft uitgelegd dat de herstructurering is uitgesteld. Als de jaarrekening 2019 klaar is, zal de herstructurering volgens [directeur-bestuurder] alsnog plaatsvinden, met terugwerkende kracht.
Mocht er toch een fout zijn gemaakt in de tenaamstelling van het beroep, dan vindt de stichting dat dit te beschouwen is als een herstelbare fout zoals bedoeld in artikel 6:5 in combinatie met artikel 6:6 van de Awb.
6.2.
Het college heeft er op gewezen dat Stichting Mikz enig aandeelhouder is van MIKZ Holding B.V. MIKZ Holding B.V. is enig aandeelhouder van MIKZ Kinderopvang B.V. Het college heeft dit onderbouwd met uittreksels uit de Kamer van Koophandel. Onder verwijzing naar artikel 1.1, eerste lid van de Wko en artikel 5 onder a van de Handelsregisterwet heeft het college zich op het standpunt gesteld dat Stichting Mikz niet de rechtspersoon is aan wie de onderneming toebehoort. Stichting Mikz is daarom niet de houder zoals bedoeld in de Wko en is daarom volgens het college geen belanghebbende bij de aanwijzingen, die bij de primaire besluiten zijn gegeven en die bij de bestreden besluiten zijn gehandhaafd.
6.3.
De rechtbank volgt het college in haar lezing van de Wko en de Handelsregisterwet. Zoals [directeur-bestuurder] op de zitting heeft toegelicht, vinden er binnen de stichting geen exploiterende activiteiten plaats. Alles gebeurt volgens [directeur-bestuurder] binnen
MIKZ Kinderopvang B.V. Rekening houdend met de toelichting op het begrip onderneming in artikel 2, eerste lid van het Handelsregisterbesluit 2008 (zie bijlage), leidt dit de rechtbank tot de conclusie dat de stichting geen onderneming is in de zin van de Handelsregisterwet. Dat heeft tot gevolg dat de stichting niet kan worden aangemerkt als houder in de zin van de Wko. Aan dat houderbegrip worden de rechten en plichten uit de wet verbonden en dat betekent dat de stichting (als niet-houder) geen rechtstreeks belanghebbende is bij de voorliggende besluiten en daarom door de bestuursrechter niet kan worden ontvangen in haar beroep tegen die besluiten.
6.4.
De rechtbank leidt uit de toelichting van [directeur-bestuurder] af dat het een bewuste keuze is geweest om de stichting het beroep te laten indienen. Uit de uittreksels KvK blijkt dat het eerder ingediende fusievoorstel (met als doel het opheffen van de Holding BV) is ingetrokken op 22 december 2019. De rechtbank constateert dat de beoogde herstructurering nog niet zijn beslag heeft gekregen. Van een gewijzigde situatie ten opzichte van het moment van het indienen van de beroepen is dus geen sprake. Dit nog daargelaten de vraag of met zo’n aanpassing de belanghebbendheid van een partij met terugwerkende kracht gecorrigeerd kan worden. Aan die beoogde herstructurering kan de rechtbank dus niet de betekenis toekennen die de stichting daaraan gehecht wil zien.
6.5.
Dat [directeur-bestuurder] bestuurder is van zowel de stichting als de holding doet aan het voorgaande niet af. De vennootschappelijke structuur kan niet gepasseerd worden door enkel te kijken naar de persoon van de bestuurder(s). Daar komt bij dat ook de holding niet de exploiterende rechtspersoon is, want dat is MIKZ Kinderopvang B.V. De stelling van [directeur-bestuurder] dat het één organisatie is met één administratie, doet hier niet aan af.
6.6.
De rechtbank volgt de stichting niet in haar stelling dat sprake is van een herstelbaar gebrek in de zin van artikel 6:5 van de Awb. In het beroepschrift is als indiener van het beroep immers Stichting Mikz vermeld. Dat de stichting na voortschrijdend inzicht in beroep stelt dat dit –achteraf bezien- niet de juiste naam is geweest, maakt dit niet een met artikel 6:6 van de Awb herstelbaar verzuim.
7. De rechtbank zal de beroepen niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de inhoudelijke standpunten – ondanks het feit dat die zo ruim zijn besproken op de zitting - niet door de rechtbank worden beoordeeld. De bestreden besluiten blijven zoals ze zijn.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, voorzitter, mr. H.M.H. de Koning en
mr. B. Assink, leden, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 februari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet Kinderopvang

Artikel 1:1
In deze wet en de op deze wet berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
“houder”: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met de onderneming een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.
(…)

Handelsregisterwet 2007

artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt onder onderneming verstaan een onderneming als bedoeld in artikel 5.
Artikel 5
In het handelsregister worden de volgende ondernemingen ingeschreven:
a. een onderneming die in Nederland is gevestigd en die toebehoort aan een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een maatschap, een rederij, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij, een vereniging, een stichting, een kerkgenootschap of een publiekrechtelijke rechtspersoon;
b. een onderneming die in Nederland gevestigd is en die toebehoort aan een natuurlijke persoon;
c. een onderneming die toebehoort aan een Europese naamloze vennootschap, een Europese coöperatieve vennootschap of een Europees economisch samenwerkingverband die volgens haar statuten haar zetel in Nederland heeft;
d. een onderneming die toebehoort aan een buitenlandse rechtspersoon die een hoofd- of een nevenvestiging in Nederland heeft;
e. een onderneming die in Nederland is gevestigd en die toebehoort aan een ander dan genoemd in onderdeel a tot en met d.
Artikel 8
Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden bepaald wanneer sprake is van een onderneming.

Handelsregisterbesluit 2008

artikel 2, eerste lid
Van een onderneming is sprake indien een voldoende zelfstandig optredende organisatorische eenheid van één of meer personen bestaat waarin door voldoende inbreng van arbeid of middelen, ten behoeve van derden diensten of goederen worden geleverd of werken tot stand worden gebracht met het oogmerk daarmee materieel voordeel te behalen.

Algemene wet bestuursrecht

artikel 1:2, eerste lid
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.