Op 14 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 19/1624, 19/1625 en 19/1626, waarbij Stichting Mikz niet ontvankelijk is verklaard in haar beroep tegen handhavingsbesluiten die zijn afgegeven aan MIKZ Kinderopvang B.V. De rechtbank oordeelt dat Stichting Mikz niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende, omdat zij geen onderneming is in de zin van de Handelsregisterwet en daarom niet de houder is in de zin van de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting geen exploiterende activiteiten verricht en dat alle activiteiten plaatsvinden binnen MIKZ Kinderopvang B.V. Hierdoor kan de stichting niet worden beschouwd als belanghebbende bij de besluiten die door het college zijn genomen.
De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden de besluiten heeft genomen op basis van adviezen van de GGD. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de stichting niet voldoet aan de vereisten om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van de stichting over de herstructurering van de organisatie en de rol van de directeur-bestuurder in de beoordeling meegenomen, maar heeft geoordeeld dat deze niet afdoen aan de juridische status van de stichting.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, wat betekent dat de inhoudelijke standpunten van de stichting niet door de rechtbank zijn beoordeeld. De bestreden besluiten blijven derhalve in stand. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.