ECLI:NL:RBOBR:2020:709

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
01/845663-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling en vernieling door een verdachte die met een auto op politievoertuigen inreed

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 november 2017 in Rosmalen met zijn auto op twee politievoertuigen is ingereden. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn Opel Astra opzettelijk tegen de politievoertuigen is gereden, waarbij de verbalisanten zich bedreigd voelden en vreesden voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en heeft de auto van de verdachte verbeurd verklaard. Daarnaast is aan elk van de drie betrokken politieagenten een immateriële schadevergoeding van € 500,-- toegekend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk de verbalisanten wilde raken. De rechtbank heeft echter wel de bedreiging met zware mishandeling bewezen verklaard, evenals de vernieling van de politievoertuigen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de impact van het gedrag van de verdachte op de betrokken verbalisanten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845663-17
Datum uitspraak: 12 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 december 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 november 2017 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Landelijk Eenheid, en/of
[slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid, en/of
[slachtoffer 3] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (personenauto), tegen (één van) de benen van die [slachtoffer 1] is gereden en/of, (vervolgens)
toen genoemde [slachtoffer 1] in zijn dienstauto reed, met het door hem, verdachte bestuurde voertuig meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de achterzijde en/of tegen de rechterzijde van die door [slachtoffer 1] bestuurde dienstauto is gereden of gebotst, en/of (vervolgens)
met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het voor/naast hem, verdachte, door [slachtoffer 2] bestuurde dienstauto -waarin ook genoemde [slachtoffer 3] was gezeten- is gereden of gebotst, en/of (vervolgens)
toen genoemde [slachtoffer 2] naast het tot stilstand gekomen voertuig van verdachte stond, teneinde hem, verdachte, aan te houden, met het door hem, verdachte bestuurde voertuig is gaan rijden en daarbij en/of vervolgens tegen de benen van die [slachtoffer 2] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 november 2017 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
[slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Landelijk Eenheid, en/of
[slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid, en/of
[slachtoffer 3] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend
met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (personenauto), tegen (één van) de benen van die [slachtoffer 1] is gereden en/of, (vervolgens)
toen genoemde [slachtoffer 1] in zijn dienstauto reed, met het door hem, verdachte bestuurde voertuig meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de achterzijde en/of tegen de rechterzijde van die door [slachtoffer 1] bestuurde dienstauto is gereden of gebotst, en/of (vervolgens)
met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig meermalen, althans eenmaal, tegen het voor/naast hem, verdachte, door [slachtoffer 2] bestuurde dienstauto -waarin ook genoemde [slachtoffer 3] was gezeten- is gereden of gebotst, en/of (vervolgens)
toen genoemde [slachtoffer 2] naast het tot stilstand gekomen voertuig van verdachte stond, teneinde hem, verdachte, aan te houden, met het door hem, verdachte bestuurde voertuig is gaan rijden en daarbij en/of vervolgens tegen de benen van die [slachtoffer 2] is gereden;
2.
hij op of omstreeks 05 november 2017 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans één of meer (politie-) voertuigen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de nationale politie, Landelijke Eenheid, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
1. primair : poging tot zware mishandeling
1. subsidiair : bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware
mishandeling
2. : vernieling
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van die feiten komt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van het volgende.
Het dossier bevat vooral verklaringen van de bij de ten laste gelegde feiten betrokken politieambtenaren, zowel in de vorm van een proces-verbaal van bevindingen als in aangiftevorm. Daarnaast zijn verdachte en de inzittenden van zijn auto gehoord. Over die laatste verklaringen is in het algemeen te zeggen dat zij weinig gedetailleerd zijn, wat wellicht samenhangt met alcoholgebruik en/of slaap tijdens de gebeurtenissen. Voorts zijn er fotoseries in het dossier opgenomen waaruit de eindpositie van de auto’s volgt en de aan de auto’s toegebrachte schade. Voorts zit er ook een weinig gedetailleerde situatieschets in het dossier. Het ontbreekt aan een uitgebreide (VOA) rapportage, waaruit - op de onderscheiden momenten in de ‘achtervolging’ - zou kunnen worden afgeleid wat precies de wegsituatie was en op welke afstanden van elkaar en met welke snelheden de bij de gebeurtenissen betrokken voertuigen hebben gereden. De rechtbank zal het evenwel moeten doen met wat er wel beschikbaar is.
Uit het dossier volgt dat er op een aantal momenten en locaties op het door verdachte afgelegde traject incidenten hebben plaatsgevonden die voor de bespreking hieronder zijn aangeduid als Situatie I tot en met Situatie IV.
Situatie I
Verdachte reed in de nacht van 5 november 2017 omstreeks 02:00 uur in zijn Opel Astra in de gemeente Rosmalen op [straatnaam] toen hij werd staande gehouden door [slachtoffer 1] , een verbalisant in burger. Nadat verdachte was gestopt en nadat [slachtoffer 1] , die aan de bestuurderszijde, naast de Opel stond, zich had gelegitimeerd, werd de bestuurder van de Opel Astra door [slachtoffer 1] gesommeerd om zijn raam te openen en de motor van zijn voertuig uit te zetten. Verdachte gaf hier geen gehoor aan, gaf gas en reed weg met zijn Opel Astra. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte met slippende banden wegreed en hij voelde een harde klap tegen zijn rechterbeen.
Tussenconclusie
Zoals uit het hiervoor overwogene volgt, bevond verbalisant [slachtoffer 1] zich naast de Opel Astra toen verdachte vanuit stilstand wegreed. Het ontbreekt de rechtbank aan bewijs dat verdachte welbewust [slachtoffer 1] heeft willen raken. Het gedrag van verdachte heeft veel meer het karakter van het zich onttrekken aan een hem onwelgevallige situatie. Hij is immers rechtuit weggereden. Voorts ontbreekt het aan bewijs om vast te stellen dat er, door weg te rijden zoals verdachte gedaan heeft, een aanmerkelijke kans bestond dat de naast de Opel staande verbalisant daarbij - door het zijwaarts uitbreken van de auto - geraakt zou worden. Het enkele feit dat dit raken daadwerkelijk gebeurd is, maakt dit niet anders. Ook is niet te zeggen dat naar algemene ervaringsregels aangenomen kan worden dat de kans op het raken van een naast een auto staande persoon (en het daarbij ook nog eens veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel) aanmerkelijk is.
Situatie II
Een paar honderd meter verderop, bij het kruispunt [straatnaam 2] / [straatnaam 3] , stond verdachte met zijn Opel Astra stil voor de daar aanwezige verkeerslichten. Een onopvallend dienstvoertuig van het merk Audi, bestuurd door verbalisant [slachtoffer 1] , blokkeerde de doorgang van verdachte door met die Audi voor de Opel Astra te gaan staan. Een ander onopvallend dienstvoertuig van het merk Seat, bestuurd door verbalisant [slachtoffer 2] , nam plaats achter de Opel Astra. Verdachte wilde kennelijk uit die situatie wegvluchten en reed weg en botste hierbij tweemaal tegen de achter- dan wel rechter achterzijde van de Audi aan, terwijl verbalisant [slachtoffer 1] als bestuurder zich in dat voertuig bevond. Vervolgens reed verdachte met zijn Opel Astra weg. Op de zich in het dossier bevindende foto’s heeft de rechtbank enkele krassporen op zowel de linker- als de rechterzijde van de achterbumper van de Audi waargenomen.
Tussenconclusie
Verdachte is - vanuit stilstand - tweemaal tegen de achterzijde van de Audi aangereden. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte uit stilstand wegreed die aanrijdingen met relatief geringe snelheid dan wel kracht moeten hebben plaatsgevonden. Dit vindt bevestiging in de in het dossier aanwezige foto’s. Op de achterbumper van de bewuste Audi bevinden zich enkel krassen en géén deuk(en) en aan de rechter achterzijde van de Audi is geen noemenswaardige schade zichtbaar. Ook hier ontbreekt het bewijs dat verdachte de Audi dusdanig (hard) heeft geraakt dat daarmee een aanmerkelijke kans bestond dat de zich in de Audi bevindende verbalisant ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou hebben kunnen bekomen. Ook naar algemene ervaringsregels kan niet aangenomen worden dat met een dergelijk relatief lichte botsing aan de achterzijde van een auto bij de bestuurder van die auto zwaar lichamelijk letsel ontstaat.
Situatie III
Toen verdachte bij de verkeerslichten op het kruispunt [straatnaam 2] / [straatnaam 3] wegreed, zetten de verbalisanten in de Seat de achtervolging op de [straatnaam 3] in. Verbalisant [slachtoffer 2] stelt dat de gereden snelheid ongeveer 30 à 40 km/u bedroeg. Gedurende die achtervolging reed verdachte tweemaal met zijn Opel Astra tegen de linkerzijde van de Seat aan, waarbij die Seat een ongewenste beweging naar rechts maakte. [slachtoffer 2] , de bestuurder van de Seat, moest tegensturen om niet van de weg te raken. Op de in het dossier aanwezige foto’s is te zien dat de Seat aan de linkerzijde kras- en lichte deukschade heeft.
Tussenconclusie
Het ontbreekt in het dossier aan gedetailleerde gegevens over de verkeerssituatie ter plaatse van deze aanrijdingen. Voor de rechtbank is niet vast te stellen welk gevaar er daadwerkelijk bestond indien [slachtoffer 2] de Seat niet op de weg had kunnen houden. Dit is voor de vaststelling of er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachtes handelen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kon hebben wel nodig, zeker gelet op het feit dat de snelheid ten tijde van de stuurbewegingen van verdachte niet erg hoog lag. Er is geen bewijs dat verdachte welbewust heeft getracht om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en er is ook geen aanmerkelijke kans daarop vast te stellen
Situatie IV
Vervolgens heeft [slachtoffer 2] met de Seat de Opel Astra aan de linkerzijde aangetikt, een zogenaamde PIT manoeuvre, waardoor de Opel Astra om zijn as begon te tollen en tot stilstand kwam en werd klemgereden door voornoemde onopvallende politievoertuigen, waardoor verdachte niet meer kon ontkomen. Aansluitend is verdachte aangehouden.
Tussenconclusie
De opsteller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om bij de voorlaatste alinea in de tenlastelegging op te nemen dat verbalisant [slachtoffer 2] naast de Opel Astra stond teneinde verdachte aan te houden, terwijl verdachte met dat voertuig tegen de benen van die [slachtoffer 2] is aangereden. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat hij op het moment dat hij geraakt werd, achter het voertuig van verdachte stond. Voorts maakt de rechtbank uit de verklaringen van de verschillende verbalisanten en uit de foto’s van de eindpositie van de auto’s op dat de Opel van verdachte klem stond tussen twee politievoertuigen. Zonder nader onderzoek, dat niet is gedaan en niet meer mogelijk is, is niet vast te stellen dat verdachte in die situatie nog de mogelijkheid had om in die situatie verbalisant [slachtoffer 2] zodanig te raken dat daarmee bewust een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel werd genomen.
Eindconclusie poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene niet gebleken van bewijsmiddelen op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat er een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan, noch van het feit dat verdachte daar welbewust op uit was.
Voor zover de officier van justitie heeft betoogd dat de incidenten als één geheel moeten worden beschouwd en dat verdachte door zijn totale handelen heeft gepoogd de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, volgt de rechtbank de officier van justitie hierin niet. Dit volgt namelijk niet uit de verklaringen van verdachte en, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ook niet uit één van de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Bedreiging
Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte in de nacht van 5 november 2017 te Rosmalen meermalen en opzettelijk, tegen twee onopvallende politievoertuigen, te weten een Audi en een Seat, is aangereden. In die voertuigen bevonden zich op dat moment respectievelijk de verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Dat de verbalisanten zich bedreigd voelden op de momenten dat verdachte met zijn voertuig tegen de politievoertuigen aanreed, en wel dat zij bij die door verdachte met zijn personenauto opzettelijk veroorzaakte aanrijdingen redelijkerwijs konden vrezen voor het oplopen van minst genomen zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank evident. In de onderhavige situatie waarin verdachte snel accelererend wegrijdt, met aanzienlijke snelheid probeert te ontkomen en zelfs daarbij geweld gebruikt door met zijn auto tegen andere voertuigen aan te rijden, heeft het gedrag van verdachte de uiterlijke verschijningsvorm van een poging om koste wat het kost zich aan zijn aanhouding te onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor geschetste gedragingen van verdachte zoals die op 5 november 2017 omstreeks 02:00 uur hebben plaatsgevonden, in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling opleveren.
Conclusie
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Beschadiging
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank verder van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 5 november 2017 te Rosmalen twee onopvallende politievoertuigen heeft beschadigd door daar opzettelijk tegen aan te rijden.
Conclusie
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
De bewijsmiddelen waarop de rechtbank zich voor de bewezenverklaring baseert.
Bronnen:
De in dit vonnis gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in het eindproces-
verbaal van de landelijke eenheid Dienst Infrastructuur, met registratienummer
PL2600-2017070121, op ambtseed opgemaakt en ondertekend op 23 januari 2018,
aantal doorgenummerde bladzijden: 180;
Verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 8 november
2017.
Bron I. p. 68 t/m 72 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , hoofdagent van de politie landelijke eenheid, d.d. 6 november 2017, voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen van poging doodslag en zware dan wel eenvoudige mishandeling gepleegd tussen zondag 5 november 2017 te 02:05 uur en zondag 5 november 2017 te 02:50 uur te Rosmalen. Op zondag 5 november 2017 te Rosmalen was ik, verbalisant, in burger gekleed en reed ik in een onopvallend dienstvoertuig van het merk Audi, voorzien van optische en geluidssignalen en een politietransparant aan de voor en achterzijde van het voertuig. Ik zag dat een Opel met een Pools kenteken stopte. Ik stond naast het voertuig en zag dat de bestuurder zijn raam gesloten hield en riep met luide stem: “
Politie, doe je raam open.” Tevens scheen ik hierbij met mijn zaklamp op mijn politielegitimatiebewijs, zodat de bestuurder het legitimatiebewijs kon zien. Ik scheen met mijn zaklamp in de Opel en riep nogmaals: ‘
Politie, raam open en motor uitzetten’.
De bestuurder van de Opel gaf gas en reed weg.
Ik ging vervolgens voor de Opel rijden en ik ging stil staan voor de verkeerslichten van de kruising [straatnaam 2] / [straatnaam 3] . Ik zag dat de bestuurder van de genoemde Opel voldoende ruimte had achter mij om zijn voertuig tot stilstand te brengen. Ik drukte met mijn rechterhand op de knop van het besturingssysteem in mijn dienstauto om een stopteken te geven middels het politietransparant aan de achterzijde van mijn voertuig. Tijdens deze handeling hoorde ik genoemde Opel, die nog steeds achter mij stond, hoge toeren maken en kort daarna voelde ik een doffe dreun en voelde ik mijn hoofd tegen de hoofdsteun van mijn auto klappen. Ik keek vervolgens in mijn spiegel en zag dat de genoemde Opel mijn Audi geramd had aan de linker achterzijde. Door deze klap rolde mijn dienstvoertuig wat naar voren op de kruising, en stond mijn voertuig schuin, rechts naar voren. Ik keek vervolgens weer in mij spiegel en zag vervolgens dat de Opel mij aan de rechterachterzijde ramde en vervolgens rechts langs mijn dienstvoertuig schramde.
Bron I. p. 77 t/m 80 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , d.d. 6 november 2017, voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
“Ik wil aangifte doen van poging doodslag, poging zware mishandeling en eenvoudige mishandeling gepleegd tussen zondag 5 november 2017 te 02:05 uur en zondag 5 november 2017 te 02:10 uur: Ik deed dienst in burger en was samen met collega [slachtoffer 3] . Wij hadden deze nacht een onopvallend dienstvoertuig tot onze beschikking; een grijze Seat Leon. Ik was de bestuurder. Ik zag een oud Pools voertuig vanuit de tegenovergestelde richting op [straatnaam] ons voorbij rijden. (…)
Ik zag dat het Poolse voertuig bij de verkeerslichten bij de kruising [straatnaam 2] / [straatnaam 4] links voorsorteerde. (…) Vervolgens zag ik dat een Audi waarin een collega reed, ons rechts voorbij reed en dwars voor het Poolse voertuig ging staan. Kennelijk met de bedoeling dit voertuig klem te zetten. Vervolgens zag ik dat de bestuurder van het Poolse voertuig tot twee maal toe tegen de Audi van mijn collega aan reed. (…)
Hierop ben ik weer voor de Poolse auto gaan rijden met de intentie om het voertuig wederom te laten stoppen. Vervolgens voelde en zag ik dat de Poolse auto tegen de linkerzijkant van ons voertuig aan reed. Ik was er van overtuigd dat de bestuurder dit met opzet deed. Ik kon dit merken aan zijn stuurbeweging. Ik zag namelijk dat de bestuurder ook naar links had kunnen sturen. Ik voelde dat het Poolse voertuig met kracht tegen ons voertuig reed. Ik voelde dat ons voertuig een ongewenste beweging naar rechts maakte. Ik moest hierbij tegen sturen om niet van de weg te raken. Ik voelde mij op dit moment zeer bedreigd. (…)
Toen wij op de [straatnaam 3] reden, heb ik wederom geprobeerd ons voertuig voor het Poolse voertuig te krijgen. Hierbij voelde en zag ik dat de bestuurder van het Poolse voertuig wederom doelbewust tegen ons voertuig aan reed. Ik zag dit doordat hij ook de andere kant op had kunnen sturen. Ik voelde dat dit met kracht gebeurde. Ik voelde mij op dit moment bang en weer bedreigd.
Bron I. p. 85 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , d.d. 6 november 2017, voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
Tussen zondag 5 november 2017 te 02:05 uur en zondag 5 november 2017 te 02:10 uur deed ik dienst in burger en was ik samen met collega [slachtoffer 2] . Wij hadden deze nacht een onopvallend dienstvoertuig tot onze beschikking, een grijze Seat Leon. Ik reed mee als bijrijder. (…)
Hierop zag ik dat het voertuig aan de linkerkant van ons voertuig terecht kwam in de bocht van de [straatnaam 4] . (…)
Ik zag dat de Opel nog steeds aan onze linkerkant bleef rijden. Ik, verbalisant, zag de bestuurder en de bijrijder in ons voertuig kijken. Ik zag dat de bestuurder zijn voertuig in onze richting stuurde, ik zag aan de blik in de ogen van de bestuurder dat hij dit met opzet deed, hierdoor voelde ik mij erg bedreigd en hoopte ik heel erg dat dit goed ging aflopen met mij en mijn collega. Bij de klap die ons voertuig kreeg dacht ik direct dat deze verdachten mij van de weg wilde rammen en een dodelijk ongeluk wilde veroorzaken, ik ervoer dit echt als een aanslag op mijn leven en op dat van mijn collega.
Vervolgens voelde en zag ik, verbalisant [slachtoffer 3] , nog een keer een ram van de Corsa tegen de linkerkant van ons dienstvoertuig aan.
Ik zag wederom diezelfde blik in de ogen van de bestuurder en de bijrijder. Ik zag een opzettelijk stuurbeweging van de bestuurder van de Corsa. De bestuurder kwam op mij over als iemand die precies wist wat hij aan het doen was. Door deze tweede klap zag ik, verbalisant [slachtoffer 3] dat we achter de Opel Corsa terecht kwamen. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 2] nu de mogelijkheid kreeg om de Corsa tegen de linker achterzijde aan te tikken om zo deze tot stilstand te krijgen. Ik zag dat de Corsa een halve cirkel draaide en tegen de richting in stil kwam te staan.
Bron I. p. 91 proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2017, voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
Op 9 november 2017 stelde ik verbalisant [naam verbalisant] , een onderzoek in naar het geschatte schadebedrag dat was ontstaan bij de achtervolging. Aan de Audi A3 [kenteken] was € 6.914,79 aan schade ontstaan. Aan de Seat Leon [kenteken 2] was voor
€ 8.781,56 aan schade ontstaan.
Bron II. Verklaring van verdachte afgelegd op 8 november 2017 bij de rechter-commissaris :
Ik bestuurde op 5 november 2017 omstreeks 2.00 uur een auto, een Opel. Een man met een zaklamp is naar mij toegekomen. Hij scheen met die zaklamp recht in mijn gezicht. Ik reed verder. Vervolgens ben ik klem gereden en aangehouden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.subsidiair op 05 november 2017 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
[slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Landelijk Eenheid, en
[slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid, en
[slachtoffer 3] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid,
heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend
toen genoemde [slachtoffer 1] in zijn dienstauto reed, met het door hem, verdachte bestuurde voertuig meermalen tegen de achterzijde van die door [slachtoffer 1] bestuurde dienstauto gereden, en vervolgens
met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig meermalen tegen de naast hem, verdachte, door [slachtoffer 2] bestuurde dienstauto -waarin ook genoemde [slachtoffer 3] was gezeten- gereden;
2. op 05 november 2017 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, opzettelijk en wederrechtelijk twee (politie-)voertuigen, die aan de nationale politie Landelijke Eenheid toebehoorden, heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde:
- gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank om in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede dat verdachte in Polen leeft van minimale inkomsten. De raadsman verzoekt de rechtbank om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is in de nacht van 5 november 2017 te Rosmalen meermalen op twee dienstvoertuigen van de politie ingereden dan wel er tegenaan gebotst. Verdachte heeft met zijn rijgedrag de verbalisanten, die zich op die momenten in de politievoertuigen bevonden, angst aangejaagd en zijn gedrag heeft ook letsel veroorzaakt. Dit betreffen ernstige feiten. De handelwijze van verdachte heeft grote impact gehad op de betrokken verbalisanten. Dit blijkt (mede) uit de toelichting die zij hebben gegeven op de door hen ingediende vordering benadeelde partij. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij wetshandhavers – mensen die in het belang van de gehele samenleving hun werk doen – op een dergelijke manier heeft bejegend en zelfs in gevaar heeft gebracht. Verder heeft verdachte veel materiële schade veroorzaakt door tegen die dienstvoertuigen aan te rijden.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM, het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met drie maanden is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij komt de officier van justitie niet onredelijk voor. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
Primair verzoekt de verdediging om niet-ontvankelijkverklaring gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair om afwijzing omdat de vordering benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht deels toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij komt de officier van justitie niet onredelijk voor. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
Primair verzoekt de verdediging om niet-ontvankelijkverklaring gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair om afwijzing omdat de vordering benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht deels toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige dat ziet op de immateriële schade. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal het deel van de vordering dat ziet op de materiële schadevergoeding te weten € 79,31 (röntgenonderzoek) afwijzen. Dit gedeelte van de vordering schiet tekort in de stelling en onderbouwing daarvan dat dit in directe relatie staat tot het bewezen verklaarde feit.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij komt de officier van justitie niet onredelijk voor. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
Primair verzoekt de verdediging om niet-ontvankelijkverklaring gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair om afwijzing omdat de vordering benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht deels toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot de dag der algehele voldoening.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen Opel Astra vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan en deze auto ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 33, 33a, 36f, 57, 60a, 285, 350.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van feit 1 subsidiair:bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegdten aanzien van feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2:gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht.

Verbeurdverklaringvan de in beslag genomen Opel Astra, [goednummer] . Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
maatregel van schadevergoedingvan
€ 500,00.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de [naam benadeelde partij] t.a.v. [slachtoffer 2] van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), en bepaalt de duur dat gijzeling met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast op 20 dagen. Het bedrag bestaat uit een bedrag immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [naam benadeelde partij] t.a.v. [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:maatregel van schadevergoeding van € 500,00.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de [naam benadeelde partij] t.a.v. [slachtoffer 3] van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), en bepaalt de duur dat gijzeling met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast op 20 dagen. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [naam benadeelde partij] t.a.v. [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte, betrekking hebbend op het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering ter zake het materiële deel af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:maatregel van schadevergoeding van € 500,00.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de [naam benadeelde partij] t.a.v. [slachtoffer 1] van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), en bepaalt de duur dat gijzeling met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast op 20 dagen. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [naam benadeelde partij] t.a.v. [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 12 februari 2020.