ECLI:NL:RBOBR:2020:6999

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
01-860159-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met taakstraf en schadevergoeding

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak was aanhangig gemaakt na een aangifte van de aangeefster, die op 2 januari 2019 in Veghel, gemeente Meierijstad, door de verdachte werd aangerand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl de aangeefster op de bank zat, zich met een ontblote penis voor haar heeft opgesteld en haar heeft bedreigd met masturbatie. De verdachte heeft de aangeefster ook fysiek belemmerd in haar bewegingsvrijheid en heeft haar lichaam betast. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door WhatsApp- en Facebook-berichten die na het incident zijn uitgewisseld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een taakstraf van 150 uren opgelegd, subsidiair 75 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.343,15 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit immateriële en materiële schade, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ‘s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/860159-19
Datum uitspraak: 4 december 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 oktober 2020.
Na wijziging van de tenlastelegging ter zitting van 20 november 2020 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
op of omstreeks 2 januari 2019 te Veghel, gemeente Meierijstad, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het in zijn, verdachte's, woning met een ontblote penis op zeer korte afstand voor [slachtoffer] gaan staan (terwijl zij op een bank zat) en/of - tegen haar zeggen dat hij ging masturberen en/of
- het naast die [slachtoffer] op de bank gaan zitten en/of over haar heen te buigen en/of te hangen en/of haar arm vast te pakken en/of zijn hand onder haar kleding te duwen en/of haar ernstig in haar bewegingsruimte te belemmeren en/of
- (al doende) die [slachtoffer] de gelegenheid en/of vrijheid te ontnemen om op te staan en zich aan de situatie te onttrekken en/of een voor haar bedreigende situatie heeft gecreëerd,

[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:

- het zoenen in haar nek en/of;
- het houden van zijn ontblote penis op zeer korte afstand van haar gezicht en/of;
- het masturberen op zeer korte afstand van haar en/of;
- het betasten van haar lichaam onder haar kleding en/of;
- het proberen met zijn hand haar borsten te betasten en/of in haar broek te komen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 2 januari 2019 te Veghel hebben verdachte en aangeefster [slachtoffer] in het huis van verdachte afgesproken om de gezamenlijke opvoeding van hun zoon [naam 1] te bespreken. Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij die avond [slachtoffer] zou hebben aangerand.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan worden gekomen.
Het standpunt van de verdediging.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Hij ontkent dat hij de tenlastegelegde handelingen heeft verricht. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar dan wel ongeloofwaardig zijn, zodat ook op grond daarvan vrijspraak zou moeten volgen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte van 24 januari 2019 inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] (p. 20 t/m 22, 28):

Het gebeurde op 2 januari. De vriendin van [verdachte] was naar Brazilië op familiebezoek. Dat betekent dat we dan kunnen praten over [naam 1] . Mijn jongste en zijn enige kind. We hebben het ook over [naam 1] gehad. Toen vroeg hij of ik wilde zien welke foto’s hij nog had van mij. Hierop antwoordde ik dat ik dat wel wilde. Er kwamen op de tv foto’s van mij en hem voorbij uit de tijd dat we nog een relatie hadden. Dat waren foto’s die gemaakt zijn terwijl we seks hadden. Daar schrok ik even van. Hij vroeg toen al heel snel: ‘Word je hier nou niet geil van?’. Waarop ik verontwaardigd antwoordde dat dit niet zo was. Toen zei hij: ‘Nou dan ga ik mezelf rukken’. Hij stond op en deed zijn joggingbroek een stukje naar beneden. Ik zat op de bank en hij ging voor mij staan en begon te masturberen voor mijn gezicht. Als ik op zou staan dan zou ik tegen zijn penis aanbotsen. Ik wilde opstaan dus ik draaide mijn gezicht naar rechts met mijn ogen dicht en ik probeerde mezelf naar rechts weg te draaien om zo op te kunnen staan. Hierop hield hij me tegen en zei hij: ‘Nee doe nou niet’. Hij deed zijn broek weer terug, pakte me bij mijn linkerarm, ging heel dicht naast me op de bank zitten en boog over me heen terwijl hij mijn arm vasthield. Hij wilde mijn nek kussen. Ik probeerde hem op afstand te houden door weg te buigen. Ik ging naar achteren hangen, waardoor ik nog minder bewegingsruimte kreeg. Ik merkte dat ik half lag. Hierom kon ik niet weg. Hij begon mijn nek te kussen aan de linkerkant, waarop ik probeerde mijn linkerarm ertussen te wringen. Ik begin op hem in te praten met: ‘ [verdachte] niet doen’. ‘Doe nou niet’. ‘Denk aan [persoon 1] ’. ‘Dit wil je niet’. Waarop hij zei: ‘Mag ik nou alsjeblieft, laat me nou alsjeblieft’. Zijn handen gingen onder mijn trui en hij probeerde mijn borsten te pakken. Hij heeft met beide handen mijn borsten op mijn bh aangeraakt en gevoeld. Hij probeerde zijn vingers ook onder de rand van mijn broek te krijgen. Al liggend en hangend met hem bovenop mij was ik dat aan het afhouden. Ik bleef zeggen dat dat hij moest stoppen.

2. Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [persoon 2] en [persoon 3] d.d. 13 maart 2019, met bijlagen, inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 31, 32, 33, 42)

De telefoon van [slachtoffer] is op 29 januari 2019 voor onderzoek in beslag genomen teneinde de berichten tussen verdachte en aangeefster veilig te stellen. Verdachte noemt zichzelf op Facebook Messenger [naam 2] .
De Facebook Messenger-berichten:
[ [slachtoffer] , 27 dec. 2018, 16:48] De 6e kwam toch het beste uit bij jou?
[…]
[ [naam 2] , 27 dec. 2018, 16:49] how about de 2e?
De WhatsApp-berichten:
[02-01-19 23:56:43] [verdachte] : Jezus wat maak ik mezelf weer belachelijk.
[…]
[02-01-19 23:58:45] [verdachte] : maar ik ben nog in dezelfde “staat” als net hoor.
[…]
[03-01-19 00:01:29] [verdachte] : wel een deuk in mijn zelfvertrouwen dat het me niet lukt.
[…]
[03-01-19 16:16:02] [verdachte] : Nog een laatste opmerking, je had idd beter niet kunnen komen. Oprechte excuses. Voor mijzelf is het echter heel goed geweest. Mijn ogen zijn eindelijk geopend.
[…]
[05-01-19 13:11:48] [slachtoffer] : Ik ben erg geschrokken, en ik durfde niet uit te halen of te schoppen, of tegen je tekeer te gaan. Ik was bang dat je alleen maar meer druk zou gaan uitoefenen. En dan je bericht toen ik thuis was... Dat JIJ een “deuk in je zelfvertrouwen” hebt opgelopen. En dan schrijf je aan mij “Even goede vrienden”.., dat zeg je tegen mij alsof ik iets fout heb gedaan. Je stond je gewoon voor mijn neus af staan trekken en als ik zeg dat ik dat niet wil blijf je aandringen, en me aanraken en mijn nek kussen. Een klote ervaring voor mij? Dat is een understatement... ik weet gewoon niet wat
ik moet, je MOET stoppen... je moet die foto’s weg gooien, en niet meer op die manier met mij bezig zijn, Ik ben de moeder van je kind...
[05-01-19 13:14:06] [verdachte] : Nee jij hebt niks fout gedaan natuurlijk, lijkt me duidelijk. Zoals gezegd, ik weet echt niet wat me bezielde, herken mezelf niet.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en slachtoffer
[slachtoffer] op 2 januari 2019 in het huis van verdachte in Veghel waren om de gezamenlijke opvoeding van hun zoon [naam 1] te bespreken. In de loop van de avond laat verdachte, onverwacht en ongewild, seksuele foto’s zien van verdachte en slachtoffer uit de tijd dat zij nog een relatie hadden. Verdachte pleegt vervolgens de door aangeefster verklaarde seksuele handelingen bij zichzelf en aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat de WhatsApp- en Facebook-berichten tussen aangeefster en slachtoffer belangrijke steun bieden voor de verklaringen van aangeefster. De berichten zijn belastend voor verdachte. Uit deze berichten komt naar voren dat het contact tussen verdachte en aangeefster voorafgaand aan het voorval op 2 januari 2019 vriendelijk is en dat er geen sprake lijkt te zijn van een verstoorde relatie tussen verdachte en aangeefster. Uit het eerste bericht na het incident blijkt dat verdachte uit zichzelf tegen aangeefster verklaart dat hij zichzelf belachelijk heeft gemaakt. Zonder voorafgaand bericht van aangeefster komt verdachte terug op het voorval en geeft daarbij aan: ‘wel een deuk in mijn zelfvertrouwen dat het me niet lukt’.
Voorts noemt aangeefster in haar WhatsApp-bericht van 5 januari 2019 expliciet de meest in het oog springende handelingen van die avond, namelijk het zichzelf aftrekken, het aanraken van aangeefster en het in haar nek kussen door verdachte. De rechtbank constateert dat verdachte hetgeen door aangeefster aan verdachte wordt geschreven vervolgens niet weerspreekt. Sterker nog, hij zegt dat hij niet wist wat hem bezielde. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze gedragingen in zijn berichten aan slachtoffer niet ontkende, omdat hij chantabel was. Verdachte had immers afgesproken met zijn ex-partner zonder medeweten en goedkeuring van zijn huidige partner. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Verdachte heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat als aangeefster ten onrechte zulke verregaande beschuldigingen zou uiten, verdachte in de gegeven situatie er voor zou kiezen om deze niet te weerspreken.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar dan wel ongeloofwaardig zouden zijn, overweegt de rechtbank dat de verklaringen van aangeefster in haar aangifte en het daaraan voorafgaande informatieve gesprek consistent en gedetailleerd zijn en bovendien - zoals hierboven reeds aangegeven - worden ondersteund door de WhatsApp-berichten die op 2 tot en met 5 januari 2019 over en weer tussen aangeefster en verdachte zijn verstuurd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van hetgeen aangeefster heeft verklaard.
Ook acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake is van - kort gezegd - een ‘wraakactie’ van aangeefster tegen verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij niet wil dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt, maar dat verdachte geholpen moet worden. Aangeefster weegt hierin mee dat ze nog lang verder moet met verdachte, gelet op hun zoon. Hieruit blijkt genoegzaam dat aangeefster niet wraaklustig is, laat staan in die mate dat zij zou overgaan tot het ten onrechte beschuldigen van verdachte van een seksueel misdrijf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder is bewezenverklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 2 januari 2019 te Veghel, gemeente Meierijstad, door een andere feitelijkheid, te weten
- het in zijn, verdachtes, woning met een ontblote penis op zeer korte afstand voor[slachtoffer] gaan staan terwijl zij op een bank zat en - tegen haar zeggen dat hij ging masturberen en
- het naast die [slachtoffer] op de bank gaan zitten en over haar heen te buigen en/of te hangen en haar arm vast te pakken en zijn hand onder haar kleding te duwen en haar ernstig in haar bewegingsruimte te belemmeren en
- al doende die [slachtoffer] de gelegenheid en/of vrijheid te ontnemen om op te staan en zich aan de situatie te onttrekken,

[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:

- het zoenen in haar nek en;
- het houden van zijn ontblote penis op zeer korte afstand van haar gezicht en;
- het masturberen op zeer korte afstand van haar en;
- het betasten van haar lichaam onder haar kleding en;
- het proberen met zijn hand haar borsten te betasten en in haar broek te komen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn ex-partner. Deze aanranding vond plaats in de woning van verdachte, terwijl zijn ex-partner daar op bezoek was om te praten over de opvoeding van hun gezamenlijke zoon. Tijdens die avond heeft verdachte op enig moment seksuele foto’s getoond van hem en slachtoffer uit de tijd van hun relatie. Vervolgens is hij zichzelf gaan masturberen en heeft hij slachtoffer onder meer betast en in haar nek gezoend.
Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het slachtoffer heeft meerdere keren aangegeven dat zij wilde dat hij stopte, maar verdachte heeft daaraan geen boodschap gehad. De door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen waren bij het slachtoffer ongewenst en lieten bij haar een zeer naar gevoel achter. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat zij nog steeds hinder ondervindt van de herinnering aan de ontuchtige handelingen.
Bij de verdere beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Dwang is hierbij niet aan de orde. Binnen de bandbreedte van gedragingen die vallen onder artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht zijn naar het oordeel van de rechtbank de bewezenverklaarde gedragingen qua ernst meer aan de onderzijde van deze bandbreedte te plaatsen. Anderzijds zijn deze handelingen wel verricht binnen een relatie van personen die, omdat zij samen een kind hebben, blijvend aan elkaar verbonden zijn. Het slachtoffer zal daarom nog jarenlang met verdachte worden geconfronteerd. Zij zullen de komende jaren moeten samenwerken en onderling contact moeten houden, gelet op de gezamenlijke opvoeding van hun zoon.
De rechtbank weegt voorts mee dat sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken zonder dat hiervoor een redelijke verklaring aanwezig is, terwijl verdachte in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal, alles afwegende, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van één maand. De rechtbank zal deze gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 150 uren opleggen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 93,15, bestaande uit parkeer- en reiskosten, deugdelijk is onderbouwd en in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Voorts is de hoogte van de schadepost niet betwist door de verdediging. Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat op grond van wat de benadeelde partij heeft aangevoerd betreffende de impact die de aanranding op haar heeft gehad en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, een immateriële schadevergoeding van € 1.250,00 billijk is. De hoogte van deze schadepost is als zodanig ook niet betwist. De rechtbank weegt hierbij in het bijzonder mee dat de benadeelde partij nog lange tijd geconfronteerd zal worden met verdachte vanwege hun zoon.
De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 246 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregel:
 Een
taakstrafvoor de duur van
honderdvijftig (150) uren subsidiair vijfenzeventig (75) dagen hechtenis.
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
één (1) maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde:
- dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Maatregel van schadevergoeding van € 1.343,15 subsidiair 23 dagen gijzeling.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.343,15 (zegge: duizend driehonderddrieënveertig euro en vijftien cent), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 23 dagen. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.250,= aan immateriële schade en een bedrag van € 93,15 aan materiële schade. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.343,15 (zegge: duizend driehonderddrieënveertig euro en vijftien cent), te weten € 1.250,= immateriële schadevergoeding en € 93,15 aan materiële schadevergoeding. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting
tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot
betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Heijninck, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 4 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd PL2100-2019004610, gesloten op 2 april 2019.