ECLI:NL:RBOBR:2020:6989

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
WR 19/044
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. Ch. Dunnewijk in civiele procedure

Op 7 januari 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. Ch. Dunnewijk, die als rechter betrokken was bij de behandeling van een civiele zaak. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 3 december 2019, waar de verzoeker meende dat de rechter vooringenomen was. De verzoeker voerde aan dat de rechter een brief van hem, gedateerd 23 november 2019, niet in het dossier had en dat de rechter schamper opmerkte dat hij als advocaat optrad in de procedure. De verzoeker voelde zich hierdoor niet serieus genomen en meende dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve beslissing van de rechter op zich geen grond voor wraking oplevert, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De verzoeker had niet aangetoond dat de rechter daadwerkelijk vooringenomen was of dat er objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat verzoeker zijn klachten over de wijze van bejegening door de rechter bij het gerechtsbestuur had moeten indienen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer: WR 19/044
Beslissing van 7 januari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. Ch. Dunnewijk,
in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met zaaknummer C/01/345021 / FA RK 19-1566,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal opgemaakt van de behandeling ter zitting van de enkelvoudige kamer van 3 december 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek staat vermeld,
- de schriftelijke reactie van de rechter van 11 december 2019 op het wrakingsverzoek van verzoeker;
- de brief van verzoeker van 18 december 2019;
- het dossier in de hoofdzaak.
1.2
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Verzoeker is in persoon verschenen. De rechter is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.

2.Het verzoek en het verweer

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met eerdergenoemd zaaknummer. Volgens verzoeker is de rechter vooringenomen. De gronden die verzoeker daarvoor heeft aangevoerd komen hierna aan de orde.
2.2
De rechter heeft blijkens het proces-verbaal aan het begin van de zitting d.d. 3 december 2019 aangegeven dat een processtuk, een brief van 23 november 2019 van verzoeker, niet in haar dossier aanwezig was. De advocaat van de wederpartij heeft toen haar exemplaar van de brief van 23 november 2019 aan de rechter gegeven. Vervolgens is de rechter verder gegaan met de behandeling van de zaak en is zij onderbroken door verzoeker omdat hij bezwaar maakte tegen het overleggen van de brief van 23 november 2019. De rechter heeft in reactie daarop het volgende gezegd: “
Ik was aan het woord. U kunt reageren zodra ik u het woord geef”. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker de rechter gewraakt.
2.3
De rechter heeft bij brief van 11 december september 2019 aangegeven dat verzoeker het wrakingsverzoek ter zitting niet heeft gemotiveerd. Voor de volledigheid merkt de rechter nog wel op dat zij aansluitend aan de hiervoor genoemde zaak ook de echtscheidingszaak van verzoeker heeft behandeld.
2.4
Verzoeker heeft in zijn brief van 18 december 2019 het volgende opgenomen. Tijdens de zitting en bij het inventariseren van de aanwezigen werd door de rechter schamper en laatdunkend opgemerkt dat verzoeker in die zaak ook optreedt als advocaat. Daarbij werd ook letterlijk 'de neus opgetrokken' voordat het gesprek met de wederpartij werd voortgezet. Uit een dergelijke houding kan volgens verzoeker niets anders worden afgeleid dan dat er tenminste sprake is van vooringenomenheid van de rechter. De vooringenomenheid blijkt volgens verzoeker ook uit het feit dat kort daarna, op het moment dat door de rechter stukken werden geaccepteerd voordat enig debat over de toelaatbaarheid van die stukken werd geduld, hem het woord werd onthouden. De houding en reactie van de rechter hebben bij verzoeker de indruk gewekt dat hij niet serieus werd genomen en dat sprake is van vooringenomenheid. Verder voert verzoeker aan dat ook ten aanzien van de datum van de behandeling van de zaak onjuist en onzorgvuldig is gehandeld. Voorts stelt verzoeker dat zijn gevoel en de wijze waarop de zaak door de rechter werd behandeld is bevestigd door hetgeen in de aansluitende echtscheidingsprocedure met nummer C/1/344883 heeft plaatsgevonden.

3.De beoordeling

3.1
Voor de beoordeling van wrakingsverzoeken als deze is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2
In artikel 36 Rv is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak
behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit artikel 37 Rv volgt dat het verzoek moet wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.3
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.4
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen door de brief van 23 november 2019 te accepteren. De beslissing van de rechter om de brief van 23 november 2019 te accepteren moet naar het oordeel van de wrakingskamer worden aangemerkt als een processuele beslissing. Als uitgangspunt geldt dat een als negatief ervaren processuele beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. De juistheid van de rechterlijke beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat laatste is slechts het geval als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard. Van een dergelijke onbegrijpelijkheid is in dit geval geen sprake.
3.5
Naar aanleiding van de in de brief van 18 december 2019 en tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer gegeven toelichting van verzoeker dat de rechter vooringenomen is omdat zij negatief reageerde op het feit dat verzoeker optreedt als zowel procespartij als gemachtigde wordt als volgt overwogen. In het proces-verbaal van de zitting staat niet vermeld dat de rechter een opmerking heeft gemaakt over het feit dat verzoeker optreedt als zowel partij als gemachtigde. Uit het proces-verbaal blijkt ook niet dat verzoeker expliciet heeft aangegeven dat de rechter door de wijze van bejegening vooringenomen is. In de gestelde omstandigheden had dit wel van hem mogen worden verwacht. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer niet gesteld of onderbouwd dat het proces-verbaal onjuist is. Omdat verzoeker de hiervoor genoemde omstandigheid pas in de brief van 18 december 2019 en tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, kan dat niet leiden tot wraking van de rechter. Artikel 37 Rv schrijft namelijk voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere grond was hem echter al vóór indiening van het verzoek bekend en is derhalve te laat ingediend. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is voor klachten over de manier waarop verzoeker door de rechter is bejegend. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.6
Tijdens de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer heeft verzoeker aangegeven dat zijn wrakingsverzoek, anders dan de brief van 18 december 2019 lijkt te suggereren, niet is gedaan naar aanleiding van de processuele handelingen voorafgaand aan de procedure en de echtscheidingsprocedure. De wrakingskamer zal daar inhoudelijk dan ook niet op ingaan.
3.7
Omdat ook overigens niet is gebleken van concrete feiten of omstandigheden waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, wijst de wrakingskamer het wrakingsverzoek af.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. Ch. Dunnewijk af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. G.J. Roeterdink en
mr. E.M. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier en is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.