ECLI:NL:RBOBR:2020:6988

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
WR 19/043
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in faillissementszaak en beoordeling van onafhankelijkheid

In deze zaak, behandeld door de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant, is op 20 februari 2020 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekers tegen mr. S.J.O. de Vries, de rechter-commissaris in een faillissementszaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 14 november 2019 en was gebaseerd op de vrees dat de rechter-commissaris niet onafhankelijk zou zijn en vooringenomenheid zou vertonen. Verzoekers voerden aan dat de rechter-commissaris niet tijdig had gereageerd op hun informatieverzoek en dat hij een onjuiste beslissing had genomen door hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend en dat verzoekers als partij in de zin van artikel 36 Rv moesten worden beschouwd. Echter, de wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De aangevoerde gronden door verzoekers, waaronder het uitblijven van een reactie op hun informatieverzoek, werden niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat de rechter-commissaris partijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat beslissingen van processuele aard in beginsel geen grond voor wraking vormen, tenzij er sprake is van onbegrijpelijke beslissingen die wijzen op vooringenomenheid.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer: WR 19/043
Beslissing van 20 februari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
mede namens
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. S.J.O. de Vries,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 november 2019;
  • de aanvulling op het wrakingsverzoek van 18 november 2019;
  • de aanvulling op het wrakingsverzoek van 28 november 2019;
  • de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 6 januari 2020;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 9 januari 2020;
  • de brief van verzoekers van 21 januari 2020;
  • de brief van de rechter-commissaris van 29 januari 2020.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoekers en de heer [naam] , die mede namens verzoekers het woord heeft gevoerd;
  • de rechter-commissaris.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in het kader van een ingediend informatieverzoek ex artikel 69 Faillissementswet (hierna: Fw) inzake het faillissement van [naam] B.V. met nummer F.01/18/91.
2.2.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijk verzoek van 14 november 2019 en de aanvullingen van 18 november 2019 en 28 november 2019, zoals nader toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Verzoekers vrezen dat het de rechter-commissaris aan onafhankelijkheid ontbreekt en ze hebben het vermoeden dat hij vooringenomen is. Dit blijkt uit het volgende:
De rechter-commissaris heeft niet (tijdig) gereageerd op het door verzoekers ingediende informatieverzoek. Het verzoek is ingediend per brief van 6 augustus 2019. Omdat een reactie uitbleef hebben verzoekers op 14 oktober 2019 de rechter-commissaris een brief ter herinnering gestuurd. Ook hierop hebben zij geen inhoudelijke reactie ontvangen. Op 15 november 2019 volgt vervolgens de beslissing van de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris heeft niet gereageerd op de klachtbrief van verzoekers van 18 oktober 2019. De klachtbrief heeft betrekking op het uitblijven van een reactie op het informatieverzoek.
Verzoekers hebben via het artikel 69 Fw-verzoek de rechter-commissaris verzocht de curator op te dragen inlichtingen te verschaffen over zijn handelingen, die eerder zijn gefiatteerd door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft daarom een dubbele pet. Hij moet handelingen van de curator beoordelen die hij zelf heeft gefiatteerd. Verzoekers kunnen daardoor niet uitsluiten dat de manier waarop de toezichthoudende verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris is ingevuld van invloed is op de behandeling van het informatieverzoek.
De rechter-commissaris heeft een onjuiste beslissing genomen op het informatieverzoek door verzoekers daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3.
Voor zover verzoekers met hun brief van 21 januari 2020 nog nieuwe gronden aan hun verzoek ten grondslag hebben willen leggen, worden deze terzijde gelaten. Gronden moeten immers naar voren worden gebracht direct nadat deze zich voordoen.
2.4.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. De reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Het wrakingsverzoek is ingediend op 14 november 2019. Niet langer in geschil is dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend.
De rechter-commissaris stelt zich op het standpunt dat verzoekers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het wrakingsverzoek. Zij kunnen volgens hem geen wrakingsverzoek indienen, omdat zij geen belanghebbenden zijn ter zake een verzoek ex artikel 69 Fw.
De wrakingskamer volgt de rechter-commissaris hierin niet. Naar het oordeel van de wrakingskamer dient het begrip ‘een partij’ in artikel 36 Rv ruim te worden uitgelegd. Verzoekers hebben een verzoek ingediend op grond van artikel 69 Fw en de rechter-commissaris heeft daarop een beslissing genomen. Zij zijn derhalve partij in de zin van artikel 36 Rv. De wrakingskamer acht verzoekers daarmee in zoverre ontvankelijk in het wrakingsverzoek. Ook overigens bestaan geen beletselen voor de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
.
3.2.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.3.
Van bijzondere omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake. Zij overweegt daartoe als volgt.
3.4.
De door verzoekers aangevoerde gronden a en b betreffen handelingen van processuele aard. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Het niet binnen een wettelijke termijn reageren op een informatieverzoek vormt als zodanig geen aanwijzing dat de rechter-commissaris partijdig zou zijn dan wel dat hiertoe de schijn zou zijn gewekt. De rechter-commissaris heeft daarnaast de klachtbrief gezien als een verzoek om alsnog op het informatieverzoek te reageren. Nu de klachtbrief eindigt met het verzoek te reageren op het verzoek ex artikel 69 Fw komt dit de wrakingskamer niet onbegrijpelijk voor.
3.5.
De door verzoekers aangevoerde grond c is eveneens geen grond voor wraking. De rechter-commissaris voert terecht aan dat de toezichthoudende rol van de rechter-commissaris bij een faillissement volgt uit het systeem van de wet. De enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris in een procedure al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, is onvoldoende om objectief gezien de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen (HR 20 januari 2006, NJ 2006, 74).
3.6.
Over de onder d genoemde grond voor wraking overweegt de wrakingskamer dat de juistheid van een (inhoudelijke) rechterlijke beslissing zoals hier aan de orde alleen kan worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De door verzoekers aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet.
3.7.
Het verzoek zal om voornoemde redenen worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.F.M.T. Franke, voorzitter, mr. T. van de Woestijne en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.