ECLI:NL:RBOBR:2020:6985

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/029
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vrees voor vooringenomenheid in bestuursrechtelijke procedures

Op 12 november 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak WR 20/029, waarin verzoeker een wrakingsverzoek indiende tegen mr. C.T.C. Wijsman, de rechter die betrokken was bij zijn bestuursrechtelijke procedures. Verzoeker had vrees voor vooringenomenheid van de rechter, omdat deze tijdens de zitting op 29 september 2020 zes keer een voorlopig oordeel had gegeven over de zaken, wat verzoeker deed twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter niet in staat was om een inhoudelijk oordeel te geven en dat verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt met een advocaat te bespreken. De rechter had geprobeerd om met verzoeker in gesprek te komen, maar dit leidde tot een zittingsverloop dat verzoeker als onterecht ervoer. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was, en heeft het wrakingsverzoek dan ook toegewezen. Dit betekent dat de behandeling van de zaken door een andere rechter moet worden hervat.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer : WR 20/029
Beslissing van 12 november 2020
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
tegen
mr. C.T.C. Wijsman,
in zijn hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaken met nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] ,
hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de zitting gehouden op 29 september 2020 met daarin het verzoek tot wraking
- de schriftelijke reactie van de rechter
- de dossiers in de hiervoor genoemde zaken.
1.2.
Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 29 oktober 2020. Verzoeker en de rechter zijn niet verschenen. Verzoeker heeft vooraf aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn. In verband daarmee heeft de rechter aan de wrakingskamer gevraagd of zijn aanwezigheid noodzakelijk is. De wrakingskamer heeft aangegeven dat dit niet het geval is.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is eiser/verzoeker in alle hiervoor genoemde zaken.
In de zaken met nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven de wederpartij van verzoeker. In de zaken met nummer [nummer] en [nummer] is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss de wederpartij van verzoeker.
2.2.
De zaken zijn door de rechter behandeld op de zitting van 29 september 2020.
Bij de aanvang van deze zitting heeft verzoeker verzocht de behandeling van de zaken te schorsen omdat hij bijstand wil van een advocaat.

3.Het wrakingsverzoek en het verweer

3.1.
Verzoeker heeft de rechter gewraakt omdat de rechter heeft aangegeven dat hij niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de zaken. Naar de mening van verzoeker heeft de rechter daarmee een oordeel gegeven over de zaken en daarmee de schijn van partijdigheid gewekt.
3.2.
De rechter berust niet in de wraking. De rechter heeft aangegeven dat hij niet onmiddellijk wilde beslissen op het verzoek tot aanhouding. De rechter heeft geprobeerd om, min of meer los van de zaken, met partijen in gesprek te komen over de situatie van verzoeker. Bij de pogingen in gesprek te komen heeft verzoeker gepersisteerd in zijn verzoek om aanhouding, waarop de rechter heeft geprobeerd om verzoeker het betrekkelijke nut van het zoeken van rechtsbijstand in deze zaken te laten inzien. Daarbij heeft de rechter (herhaaldelijk) zijn juridische inschatting van de zaken aangegeven en ook de financiële last aangehaald die een en ander voor verzoeker zou betekenen. Dit heeft geresulteerd in een zittingsverloop dat de rechter betreurt.
In bestuursrechtelijke procedures is het geven van een voorlopig oordeel over beroep(sgrond)en gebruikelijk. Waar de uitlatingen van de rechter verder strekten betreft het een oordeel over de uitkomst van de zaken. Aan een bestuursrechter komt de ruimte toe partijen hun (proces)positie voor te houden, juist ook als zij niet worden bijgestaan door een professioneel gemachtigde.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
4.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter na het verzoek tot aanhouding heeft geantwoord dat hij eerst de aard van de zaken met verzoeker wilde bespreken. De rechter heeft ook gezegd dat hij niet toe kan komen aan een inhoudelijke beoordeling van de zaken: “
In de meeste zaken is het beroep en/of het verzoek niet-ontvankelijk of ben ik niet bevoegd is om kennis te nemen van uw beroepen en/of verzoeken”. Verzoeker heeft vervolgens aangegeven dat hij niet in staat is zichzelf te verdedigen, waarna de rechter nogmaals heeft gezegd dat hij geen inhoudelijk oordeel kan geven. Op zijn beurt heeft verzoeker aangegeven dat hij nog steeds wenst dat de behandeling van de zaken wordt geschorst omdat hij deze eerst wil bespreken met een advocaat.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter vervolgens opnieuw pogingen heeft ondernomen om met partijen, en met name verzoeker, in gesprek te komen. Daarbij heeft de rechter drie keer aangegeven dat hij geen inhoudelijk oordeel kan geven over de zaken.
Uiteindelijk heeft verzoeker verklaard: “
Ik verwacht niet dat we vandaag tot een oplossing komen. Ik wil bijstand door een advocaat.” Daarop heeft de rechter geantwoord: “
Ik snap dat u zich wil laten bijstaan door een juridisch geschoolde persoon en dat lijkt me ook goed voor u. Maar zoals ik al eerder aangeef, in deze zaken die we vandaag aan de orde stellen kan ik niet tot een inhoudelijk oordeel komen om de redenen die ik u heb uitgelegd.
Verzoeker heeft hierop nog twee maal aangegeven dat hij de zaken met een advocaat wil bespreken. Daarna heeft hij de rechter gewraakt.
4.4.
Uit het proces-verbaal blijkt dat tijdens de zitting een patroon is ontstaan waarbij verzoeker heeft volhard in zijn verzoek tot aanhouding en de rechter zes keer heeft aangegeven dat de zaken niet inhoudelijk kunnen worden beoordeeld. In zijn schriftelijke reactie merkt de rechter op dat er geen sprake zou zijn van afdoening van de beroepen en verzoeken zonder dat verzoeker de bijstand van een advocaat zou kunnen zoeken als hij dat zou willen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat dit tijdens de zitting tegen verzoeker is gezegd. De rechter heeft verzoeker wel gewezen op de financiële gevolgen van het inschakelen van een advocaat. Ook dit is gevolgd door de mededeling dat in de zaken niet tot een inhoudelijk oordeel kan worden gekomen.
4.5.
Hoewel het niet ongebruikelijk is dat een bestuursrechter aan partijen (ongevraagd) een voorlopig oordeel over het geschil geeft, heeft de rechter in deze procedure door tot zes keer zijn voorlopig oordeel te geven en door niet op het direct bij aanvang gedane schorsingsverzoek te beslissen bij verzoeker het gevoel kunnen laten ontstaan dat de rechter zijn oordeel over de beroepen en verzoeken al klaar had, voordat een door verzoeker in te schakelen advocaat zich daarover had kunnen uitlaten. Hierdoor kan bij verzoeker de vrees zijn ontstaan dat de rechter jegens hem vooringenomen is. Die vrees is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook objectief gerechtvaardigd.
4.6.
Het wrakingsverzoek is gegrond. De behandeling van de zaken zal dus door een andere rechter in deze rechtbank moeten worden hervat.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. C.T.C. Wijsman toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.A. Boer, voorzitter, mrs. G.J. Roeterdink en C.A. Mandemakers, leden, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.