ECLI:NL:RBOBR:2020:6983

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/026
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 oktober 2020 een beschikking gegeven in het wrakingsverzoek van de heer [verzoeker] tegen mr. T. Kraniotis, de politierechter die zijn strafzaak behandelde. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vermeende vooringenomenheid van de rechter. Verzoeker stelde dat de rechter niet adequaat had gereageerd op zijn vragen over de betrouwbaarheid van verklaringen die in het dossier waren opgenomen. Tijdens de zitting op 14 september 2020 had verzoeker de rechter gevraagd om tussentijds een oordeel te geven, maar de rechter weigerde dit en gaf aan dat een oordeel pas aan het einde van de behandeling kon worden gegeven. Verzoeker voelde zich hierdoor niet gehoord en meende dat de rechter partijdig was.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 Sv en het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De negatieve ervaringen van verzoeker met andere instanties konden niet leiden tot de conclusie dat de rechter in zijn zaak partijdig was. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen grond was voor de veronderstelling dat de rechter niet onpartijdig zou zijn geweest. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer : WR 20/026
Beschikking van 15 oktober 2020
in de zaak van
de heer [verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
tegen
mr. T. Kraniotis,
in zijn hoedanigheid van politierechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer [nummer] ,
hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter gehouden op 14 september 2020 met daarin het verzoek tot wraking
- de schriftelijke reactie van de rechter van 17 september 2020
- de aanvulling gronden wraking van 21 september 2020
- het dossier in de hiervoor genoemde strafzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
1 oktober 2020. Verzoeker is verschenen. De rechter is verschenen.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak met parketnummer [nummer] .
2.2.
Verzoeker betoogt -kort samengevat- dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter. In zijn verweerschrift in de strafzaak heeft verzoeker een aantal verklaringen opgesomd die volgens hem vals zijn. Tijdens de terechtzitting heeft verzoeker de rechter gevraagd hoe hij over deze verklaringen denkt. Ook heeft hij aan de rechter gevraagd daar een oordeel over te geven. De rechter heeft aangegeven dat de zaak eerst verder besproken diende te worden en dat pas aan het einde van de behandeling een oordeel kon worden gegeven. Verzoeker is van mening dat de rechter vooringenomen is omdat de rechter niet op zijn vraag is ingegaan.
Uit de aanvulling gronden blijkt dat verzoeker negatieve ervaringen heeft met diverse instanties, waaronder de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering en de advocatuur. Verzoeker had verwacht dat de rechter zich vanwege de scheiding van machten kritisch zou opstellen naar het Openbaar Ministerie. Dat is niet gebeurd. Binnen de uitvoerende macht is een dynamiek in gang gezet die niet te stoppen lijkt. Verzoeker heeft het idee dat er niet naar hem wordt geluisterd. Ook wordt hij behandeld alsof hij al veroordeeld is. De rechter had de aanklacht van het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moeten verklaren omdat met de strafzaak geen enkel belang wordt gediend, aldus verzoeker.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. Er is geen sprake van vooringenomenheid.
De rechter heeft verzoeker uitgelegd dat hij tijdens de behandeling van een strafzaak geen tussentijds oordeel over de betrouwbaarheid van verklaringen in het dossier wil en kan geven. De beoordeling is een belangrijk onderdeel van de bewijsvraag. De rechter beantwoordt deze pas in de eindbeslissing, na sluiting van het onderzoek en nadat alle partijen aan het woord zijn gekomen. Verzoeker drong er na deze uitleg op aan dat de rechter een tussentijds oordeel zou geven. De rechter heeft toen nogmaals uitgelegd dat geen tussentijds oordeel kan worden gegeven. Vervolgens is het verzoek tot wraking gedaan.
Volgens de rechter is er op geen enkele wijze een blijk van partijdigheid getoond. Ook is geen schijn van partijdigheid gewekt.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 512 Sv dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3.
Tijdens de behandeling van de strafzaak heeft verzoeker de rechter gevraagd tussentijds een oordeel te geven over de verklaringen die in het verweerschrift zijn genoemd. De rechter heeft dit niet gedaan. De rechter heeft aan verzoeker uitgelegd dat de zaak eerst verder moest worden behandeld en dat pas aan het einde van de behandeling een oordeel kon worden gegeven. Hoewel dit door verzoeker kennelijk anders is beleefd, kan daaruit juist niet worden afgeleid dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter tegenover verzoeker. De rechter zou namelijk pas een oordeel geven nadat hij alle partijen, waaronder verzoeker, over de strafzaak en de ingebrachte verklaringen had gehoord.
3.4.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de bij verzoeker ontstane vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De negatieve ervaringen van verzoeker met andere instanties of een andere rechter kunnen niet tot die conclusie leiden. Het gaat namelijk om het optreden van de rechter tegenover verzoeker in de strafzaak.
Verzoeker heeft in de aanvulling van de wrakingsgronden nog gesteld dat de strafzaak niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Verzoeker heeft dit echter niet aangevoerd als grond voor wraking. Bovendien heeft verzoeker dit tijdens de terechtzitting in de strafzaak niet naar voren gebracht, zodat de rechter zich daarover niet heeft kunnen uitlaten.
3.5.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat er geen grond is voor wraking.
Dit betekent dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank,
wijst het verzoek tot wraking van mr. T. Kraniotis af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mrs. A.H.J.J. van de Wetering en C.T.C. Wijsman, leden, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.