ECLI:NL:RBOBR:2020:6982

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/023
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 3 september 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y. Moskowicz. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. M.E.L. Hendriks, die als rechter-commissaris belast was met de behandeling van strafzaken. De verzoeker stelde dat de rechter in strijd met de regelgeving een getuige had onderworpen aan een enkelvoudige fotoconfrontatie, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid bij de rechter had gecreëerd.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling via een Skype-verbinding op 20 augustus 2020, waarbij de raadsman van de verzoeker het wrakingsverzoek nader toelichtte. De rechter, mr. M.E.L. Hendriks, verdedigde haar handelen en stelde dat er geen wettelijke bepaling was die het tonen van een enkele foto aan een getuige verbood. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat het handelen van de rechter niet in strijd was met enige rechtsregel en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 20/023
Beslissing van 3 september 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. Y. Moskowicz te Utrecht.
strekkende tot wraking van:
mr. M.E.L. Hendriks,
in haar hoedanigheid van rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met parketnummer [nummer] .
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en rechter worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een proces-verbaal van wraking d.d. 6 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend door de rechter;
  • een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] d.d. 6 augustus 2020, opgemaakt en ondertekend door de rechter;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek d.d. 13 augustus 2020;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft middels een Skype-verbinding plaatsgevonden op 20 augustus 2020. De raadsman van verzoeker is middels een directe beeld- en geluidsverbinding ter zitting verschenen. De raadsman heeft tijdens de mondelinge behandeling het wrakingsverzoek nader toegelicht. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. De rechter is middels een directe beeld- en geluidsverbinding ter zitting verschenen om dat standpunt nader toe te lichten.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer.
2.1.1
De raadsman van verzoeker heeft de rechter gewraakt omdat de rechter, ondanks uitdrukkelijke en herhaalde bezwaren van de raadsman, in strijd met bestaande regelgeving en zonder nadere uitleg, een getuige tijdens een verhoor heeft onderworpen aan een enkel-voudige fotoconfrontatie door deze een foto van verzoeker te tonen. Hiermee heeft de rechter in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek
en daarop betrekking hebbende richtlijnen van politie en justitie gehandeld die een meervoudige fotoconfrontatie ter bescherming van de positie van een verdachte in een strafzaak voorschrijven. De raadsman heeft in dit verband tevens aan diverse standaard-werken op het gebied van confrontaties gerefereerd. Volgens de raadsman is door deze handelwijze in objectieve en subjectieve zin de schijn van vooringenomenheid bij de
rechter gecreëerd.
2.2
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 13 augustus 2020 aangegeven
niet in de wraking te berusten en de grond voor wraking bestreden. De rechter heeft ter zitting, met een korte aanvulling, bij haar schriftelijke reactie gepersisteerd.
De rechter heeft aangevoerd dat het een onderzoeksrechter (in het belang van de waarheids-
vinding) vrijstaat om een getuige met processtukken te confronteren en dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het tonen van een enkele foto aan een getuige verbiedt.
Een rechter is ook niet gehouden aan daarop betrekking hebbende richtlijnen van politie en justitie. Tegen deze achtergrond kon worden volstaan met een summiere toelichting aan
de raadsman. Volgens de rechter is het tonen van de foto aan de getuige niet zodanig onbegrijpelijk dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat dit handelen alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, dan wel dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als
zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.3
De raadsman van verzoeker vindt dat de rechter de schijn van partijdigheid op
zich heeft geladen door, in strijd met geldende regelgeving en zonder enige uitleg na
geuite bezwaren, een getuige aan een enkelvoudige fotoconfrontatie te onderwerpen in
welk verband een enkele foto van verzoeker is getoond.
3.4
De wrakingskamer beschouwt dit als een procedurele beslissing van de rechter.
3.4.1.
In beginsel levert een voor een partij onwelgevallige processuele beslissing op zichzelf geen grond voor wraking op. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de rechterlijke (tussen)beslissing. De wrakingskamer is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid.
3.4.2.
Dit kan anders zijn indien een beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissing voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter, in die zin dat de beslissing objectief gezien bij de verzoeker tot wraking de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker.
3.4.3
De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Het door de rechter bij de ondervraging van een getuige tonen van een enkele zich in het procesdossier bevindende foto van een persoon, in casu verzoeker, is niet in strijd met enige rechtsregel en behoort
in het kader van de waarheidsvinding tot de reguliere handelingen van een onderzoeks-rechter in een verhoorsituatie. In dat licht bezien kon de rechter ook volstaan met een dienovereenkomstige (summiere) mededeling aan de raadsman na diens geuite bezwaren.
3.4.4
Het handelen van de rechter levert naar het oordeel van de wrakingskamer redelijkerwijs geen zwaarwegende aanwijzing op voor de conclusie dat de rechter met betrekking tot verzoeker vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Evenmin acht de wrakingskamer in de geschetste gang van zaken
een grond gelegen voor de conclusie dat dat rechter een (objectiveerbare dan wel subjectieve) schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.5
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer,
wijst af het verzoek tot wraking van mr. M.E.L. Hendriks.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.M.T. Franke, voorzitter, mr. V.R. de Meyere
en mr. T. van de Woestijne leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2020
in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de voorzitter
is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.