ECLI:NL:RBOBR:2020:6979

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/032
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een huurzaak zonder betrekking op de behandelend rechter

Op 24 december 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een arbeidszaak, had op 30 oktober 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, de rechter die eerder beslissingen had genomen in zijn arbeidszaak. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek geen betrekking had op de behandelend rechter in de huurzaak, mr. M.H. Kobussen. Verzoeker was op 16 september 2020 gedagvaard in een huurzaak, waarbij zijn voormalige werkgever via Gerechtsdeurwaarders Flanderijn een ontbinding van de huurovereenkomst vorderde. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Aangezien het verzoek niet gericht was tegen de juiste rechter, werd het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, met de griffier aanwezig. Tegen deze beslissing staat voorziening open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/032
Beslissing van 24 december 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
[verzoeker] ,te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,

1.Procesverloop

Bij beschikking van 17 juli 2020 (met zaaknummer 8566141 EJ VERZ 20-253) heeft
mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, rechter in deze rechtbank, beslissingen genomen in een arbeidszaak tussen verzoeker en zijn (inmiddels voormalige) werkgever.
Verzoeker is op 16 september 2020 gedagvaard. In die dagvaarding, die door Gerechtsdeurwaarders Flanderijn (hierna: Flanderijn) is betekend aan verzoeker, is gevorderd – kort gezegd – dat de huurovereenkomst waarbij verzoeker partij is (huurder) wordt ontbonden, verzoeker het door hem gehuurde ontruimt en verlaat en de achterstallige huur betaalt. Deze huurzaak is geregistreerd onder zaaknummer 8779774 \ CV EXPL 20-4768.
Verzoeker heeft op de rolzitting van donderdagochtend 1 oktober 2020 ten overstaan van rolrechter mr. Geurtsen-van Eeden gereageerd op de tegen hem ingestelde vorderingen (conclusie van antwoord).
Bij tussenvonnis van 15 oktober 2020 heeft mr. Geurtsen-van Eeden een comparitie van partijen bevolen en bepaald dat die comparitie plaatsvindt op 16 november 2020. Daarbij is aangegeven dat de behandelend rechter mr. M.H. Kobussen is.
Verzoeker heeft bij e-mail van 30 oktober 2020 een wrakingsverzoek ingediend.

2.De beoordeling

2.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
2.2
Op grond van artikel 9.1, aanhef en onder d, van het thans geldende wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant kan de wrakingskamer een wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting aanstonds afwijzen indien het verzoek geen betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter.
2.3
De griffie van de wrakingskamer heeft naar aanleiding van het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek verzoeker bij e-mail van 30 oktober 2020 gevraagd tegen welke rechter het wrakingsverzoek is gericht en op welke gronden het wrakingsverzoek berust. In reactie hierop heeft verzoeker bij e-mail van 13 november 2020 de griffie laten weten dat zijn wrakingsverzoek is gericht tegen mr. Geurtsen-van Eeden. Hij heeft verder aangegeven: “Edelachtbare mr. M.H. Kobussen is mij vooralsnog onbekend. Alsook de zaak. Kunt u mij vertellen waar die over gaat?”. De griffie van de wrakingskamer heeft verzoeker bij e-mail van 22 november 2020 laten weten dat het de wrakingskamer nog altijd niet duidelijk is in welke zaak het verzoek is ingediend, in de arbeidszaak of in de huurzaak. In reactie hierop heeft verzoeker de griffie laten weten dat “het wrakingsverzoek is inzake de zaak met Flanderijn”. Hieruit heeft de wrakingskamer begrepen dat het wrakingsverzoek betrekking heeft op de (door Flanderijn ingeleide) huurzaak. Dit heeft de griffie verzoeker ook laten weten in de brief van 27 november 2020 (op 27 november 2020 per e-mail verzonden aan verzoeker). In die brief heeft de griffie verzoeker er verder op gewezen dat hij in zijn e-mail van 13 november 2020 heeft aangegeven dat zijn wrakingsverzoek is gericht tegen mr. Geurtsen-van Eeden, maar dat deze rechter niet de behandelend rechter in de huurzaak is en geen verdere bemoeienis met de huurzaak heeft. De huurzaak wordt behandeld door mr. M.H. Kobussen. De griffie heeft verzoeker daarom verzocht om de griffie uiterlijk 4 december 2020 mee te delen of dit wellicht voor hem aanleiding is om het wrakingsverzoek in te trekken. Verzoeker heeft niet gereageerd op de brief van 27 november 2020. Het moet er daarom voor worden gehouden dat verzoeker zijn wrakingsverzoek handhaaft en dat het wrakingsverzoek is gericht tegen mr. Geurtsen-van Eeden.
2.4
Uit het voorgaande blijkt dat het wrakingsverzoek geen betrekking heeft op mr. M.H. Kobussen, de rechter die met de behandeling van de huurzaak belast is. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling (artikel 39 lid 1 Rv) is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

3.Beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af wegens kennelijke
niet-ontvankelijkheid.
Deze beslissing is gegeven op 24 december 2020 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. G.J. Roeterdink en mr. C.A. Mandemakers, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
Nu de voorzitter daartoe buiten staat is, zal een lid deze beslissing mede ondertekenen.
griffier lid
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (Artikel 39 lid 5 Sv).