ECLI:NL:RBOBR:2020:6974

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
WR 20/045
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek na einduitspraak in bestuursrechtelijke procedure

Op 25 september 2020 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning voor het herbouwen van een woonhuis in zijn woonplaats. Tevens heeft hij op 29 september 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2667. De rechter, mr. J. Heijerman, heeft het verzoek behandeld op de zitting van 23 november 2020 en na afloop onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij het verzoek werd afgewezen. De uitspraak is op 4 december 2020 aan verzoeker verzonden. Op 13 december 2020 heeft verzoeker de rechter gewraakt.

De wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant heeft op 24 december 2020 het wrakingsverzoek beoordeeld. Volgens de wet kan een rechter alleen gewraakt worden als er omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelt dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk is, omdat het verzoek is ingediend na de einduitspraak in de hoofdzaak. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat een einduitspraak is gedaan. De wrakingskamer wijst het verzoek af wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid, en er is geen reden voor een mondelinge behandeling van het verzoek.

De beslissing is genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter mr. H.M.H. de Koning en de leden mr. J.W. Brunt en mr. J.H. Wiggers, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma. Tegen deze beslissing staat voorziening open, zoals vermeld in artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/045
Beslissing van 24 december 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[verzoeker], te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J. Heijerman,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

Verzoeker heeft op 25 september 2020 bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning voor het herbouwen van een woonhuis in zijn woonplaats. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter op 29 september 2020 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2667.
De rechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 23 november 2020. Na afloop van de zitting heeft de rechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechter heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is op 4 december 2020 verzonden aan verzoeker.
Verzoeker heeft de rechter bij e-mail van 13 december 2020 gewraakt.

2.De beoordeling

2.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
2.2
Op grond van artikel 9.1, aanhef en onder c, van het thans geldende wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant kan de wrakingskamer een wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting aanstonds afwijzen indien het verzoek is ingediend na het tijdstip waarop in de hoofdzaak einduitspraak is of wordt gedaan.
2.3
Het wrakingsverzoek is gedaan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden.
Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling (artikel 8:18, eerste lid, van de Awb) is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

3.Beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af wegens kennelijke
niet-ontvankelijkheid.
Deze beslissing is gegeven op 24 december 2020 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. J.W. Brunt en mr. J.H. Wiggers, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
Nu de voorzitter daartoe buiten staat is, zal de oudste rechter deze beslissing mede ondertekenen.
griffier oudste rechter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb).