ECLI:NL:RBOBR:2020:6973

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
WR 20/020
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in huurgeschillen afgewezen wegens te late indiening

Op 17 september 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, dat strekte tot wraking van mr. GOJ. Roeterdink. Dit verzoek was ingediend in het kader van twee huurgeschillen tussen verzoeker en Stichting [naam]. Verzoeker betoogde dat de rechter niet onbevooroordeeld kon oordelen over de geschillen, omdat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt kenbaar te maken tijdens de zittingen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien verzoeker al tijdens de zitting van 11 juni 2020 op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wraking, omdat hij niet tijdig had gereageerd op de gedragingen van de rechter. De beslissing werd genomen na een mondelinge behandeling op 3 september 2020, waarbij verzoeker en de rechter aanwezig waren. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde voor de late indiening van het verzoek, niet als rechtvaardiging konden dienen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK OOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/020
Beslissing van 17 september 2020 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoeker, strekkende tot de wraking van
mr. GOJ. Roeterdink in zijn hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, bij de behandeling van de zaken met zaaknummers [nummer] en [nummer] , hierna te noemen: de rechter.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het schriftelijke wrakingsverzoek d.d. 21 juli 2020;
de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 25 augustus 2020;
het e-mailbericht van verzoeker inhoudende verklaring omtrent het indienen van het wrakingsverzoek d.d. 3 augustus 2020;
het proces-verbaal van de civiele kantonrechterzitting d.d. 11 juni 2020;
het tussenvonnis van de civiele kantonrechter d.d. 3 augustus 2017.
De wrakingskamer heeft inzage gehad in het dossier in de hoofdzaken met zaaknummers [nummer] en [nummer] .
1.2
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 3 september 2020. Verzoeker is in persoon verschenen. De rechter is ter terechtzitting verschenen.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met zaaknummers [nummer] / [nummer]
en [nummer] tussen verzoeker en Stichting [naam] (hierna: [naam] ). Deze zaken betreffen twee huurgeschillen tussen voormelde woningbouwstichting en verzoeker. Bij tussenvonnis van 3 augustus 2017 is (door een andere rechter) onder meer vastgesteld dat de door verzoeker gehuurde woning drie gebreken heeft, namelijk tocht bij het balkon en de pui, onvoldoende afschot van de douche
en problemen met de waterdruk. Bij vonnis van 14 december 2017 is (door een andere rechter) beslist dat verzoeker een huurprijsvermindering toekomt tot het moment waarop de woningbouwstichting de voormelde gebreken heeft opgelost.
In de zaak met zaaknummer [nummer] vordert de verhuurder (kort gezegd) dat verzoeker wordt veroordeeld tot gelegenheid bieden voor de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de gebreken.
In de zaak met zaaknummer [nummer] vordert de verhuurder veroordeling van verzoeker tot betaling van huurachterstand.
2.2
Verzoeker heeft betoogd dat de rechter niet onbevooroordeeld deze huurgeschillen kan beoordelen. Naar de kern bezien komt het standpunt van verzoeker erop neer dat de rechter verzoeker onvoldoende gelegenheid heeft geboden zijn standpunt kenbaar te maken en toe te lichten. Verzoeker heeft dit betoog — kort en zakelijk weergegeven -- op de volgende gronden gebaseerd:
  • tijdens de zitting van 11 juni 2020 heeft de rechter onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat verzoeker door technische problemen met zijn Skype-verbinding onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn standpunt kenbaar te maken en toe te lichten en onvoldoende heeft kunnen reageren op de namens [naam] naar voren gebrachte stellingen;
  • de rechter is bij de mondelinge behandeling enkel uitgegaan van de stellingen van eiseres.
2.3
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie laten weten dat hij niet in de wraking berust en heeft als volgt op het verzoek gereageerd. Primair heeft de rechter zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn wrakingsverzoek, omdat verzoeker tijdens de zitting reeds bekend was met de feiten en omstandigheden die daarin worden genoemd. Onder verwijzing naar het proces-verbaal van de zitting van 11 juni 2020 heeft de rechter erop gewezen dat de tijdens de zitting gemaakte opmerking van verzoeker dat hij de rechter zou wraken indien de behandeling zou worden voortgezet, niet kan worden opgevat als een wrakingsverzoek. Subsidiair heeft de rechter zich op het standpunt gesteld dat hij (kort gezegd) het beginsel van hoor en wederhoor tijdens de zitting juist heeft toegepast.
3. De beoordeling van het verzoek
Ontvankelijkheid.
3.1
Voordat de wrakingskamer aan een inhoudelijke beoordeling toekomt zal zij moeten beoordelen of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden -- zoals artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) vereist.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt als volgt.
Verzoeker heeft tijdens de zitting van I I juni 2020 aandacht gevraagd voor de technische problemen met zijn skype-verbinding. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 11 juni 2020 heeft verzoeker daarbij opgemerkt: "gaan we nu gewoon door? Dat vind ik onacceptabel. Het is ongehoord, ik kan er niets aan doen dat het technisch niet functioneert. Anders ga ik u wraken. Ik word hier zenuwachtig van. " De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker met zijn opmerkingen aankondigt de rechter te gaan wraken als de technische problemen niet worden opgelost. Van een wrakingsverzoek met concrete en onderbouwde wrakingsgronden is op dat moment geen sprake geweest. Ook later niet, want nadat de zitting is geschorst en heropend, hebben verzoeker en zijn gemachtigde beiden het woord gevoerd en is er niet gesproken over wraking. De wrakingskamer beschouwt de latere brief van verzoeker d.d. 21 juli 2020 wel als wrakingsverzoek en zal de ontvankelijkheid daarvan beoordelen.
3.3
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede 'zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn', zoals opgenomen in artikel 37, eerste lid, Rv, betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond(en) tot wraking, waarbij verzoeker een korte tijd voor beraad toekomt. In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter dateren namelijk van de zitting van 11 juni 2020, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 21 juli 2020.
3.4
Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 3 augustus 2020 en tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek als verklaring gegeven dat hij in verband met het inwinnen van juridisch advies, zijn werk en de tijd die gemoeid was met de contacten met het Juridisch Loket niet eerder in gelegenheid was het wrakingsverzoek in te dienen. Naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen deze omstandigheden, mede gelet op het doel en de strekking van het bepaalde in artikel 37 Rv, niet als rechtvaardiging dienen voor het niet eerder kunnen indienen van het wrakingsverzoek.
Conclusie.
3.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.
4. De beslissing
De wrakingskamer:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. M.F.M.T. Franke en mr. J.H.L.M. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 7 september 2020.
de griffier:
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.