ECLI:NL:RBOBR:2020:6971

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
WR 20/017
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure wegens vermeende partijdigheid en onjuiste mededeling

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 13 augustus 2020 een verzoek tot wraking van mr. P.M. Knaapen afgewezen. Het verzoekster, die in een civiele procedure betrokken was, verzocht om wraking op basis van twee gronden. Ten eerste was er een opmerking van de rechter over haar beheersing van de Nederlandse taal na een verblijf van 30 jaar in Nederland, wat verzoekster als ongepast en partijdig beschouwde. Ten tweede was er een onjuiste mededeling van de rechter over de verzending van het vonnis, die verzoekster deed twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 6 augustus 2020 via een Skype-verbinding. De vertegenwoordiger van verzoekster heeft het verzoek toegelicht, terwijl de rechter zijn standpunt naar voren bracht. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat stelt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De opmerking van de rechter over de taalbeheersing werd niet als partijdig beschouwd, en de onjuiste mededeling over de verzending van het vonnis werd ook niet als een grond voor wraking gezien. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/017
Beschikking van 13 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
vertegenwoordigd door: [naam ] (dochter)
tegen
mr. P.M. Knaapen,
in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant op locatie Eindhoven, in de kantonprocedure, civiel recht, in de zaak met zaaknummer [nummer] .
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoekster en de rechter worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het wrakingsverzoek d.d. 30 juni 2020 van [verzoekster] ;
- de schriftelijke reactie d.d. 16 juli 2020 van de rechter op het wrakingsverzoek;
- het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft middels een Skype-verbinding plaatsgevonden op 6 augustus 2020. De vertegenwoordigster van verzoekster is middels een directe geluidsverbinding ter zitting verschenen en
heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan de zitting zijn standpunt ten aanzien van het wrakings-verzoek naar voren gebracht. De rechter is middels een directe geluidsverbinding
ter zitting verschenen om dat standpunt nader toe te lichten. Tot slot zijn middels een directe geluidsverbinding namens Stichting [naam ] verschenen mr. B. Poort (gemachtigde), zijn kantoorgenote mr. R.M. van Dijk en W. Muijs (juridisch adviseur Stichting [naam ] )

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de kantonzaak met zaaknummer [nummer] .
2.1.1.
Het verzoek houdt kort gezegd in dat verzoekster op grond van (1) een opmerking van de rechter over het door haar na een verblijf van 30 jaar in Nederland niet machtig zijn van de Nederlandse taal en hoe daar in Nederland over wordt gedacht en (2) de mededeling van de rechter dat het vonnis aan haar woonadres zal worden verzonden en niet zoals verzoekster had begrepen aan haar advocaat, geen vertrouwen in een onpartijdige beslissing van de rechter heeft. Ter zitting zijn deze wrakingsgronden herhaald.
2.2.
De rechter heeft bij brief van 16 juli 2020 gereageerd op het wrakingsverzoek.
Uit deze onderbouwde reactie leidt de wrakingskamer af dat de rechter niet berust in het wrakingsverzoek. Hoewel de rechter de hiervoor onder (1) genoemde opmerking, waarvan hij stelt dat hij deze in iets andere bewoordingen heeft gedaan, betreurt en hij de onder (2) gedane mededeling abusievelijk heeft gemaakt, vindt hij niet dat deze opmerking en mededeling op partijdigheid wijzen. De rechter merkt voorts nog op dat de zitting overigens goed is verlopen. De rechter heeft ter zitting bij zijn schriftelijke reactie gepersisteerd.
2.3.
Volgens de gemachtigde van Stichting [naam ] is de zitting in de bodemzaak verlopen zonder noemenswaardige bijzonderheden.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in deze procedure te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zouden kunnen lijden.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3.
Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake.
3.3.1
De hiervoor onder (1) opgevoerde grond betreft in wezen de manier waarop verzoekster door de rechter is bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoekster kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Dat is blijkens het verhandelde ter zitting ook geschied. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening ook (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.3.2
De onder (2) opgevoerde grond behelst in de kern niets meer dan onjuiste informatieverstrekking. Dat is evenmin een grond voor wraking. De wrakingskamer
ziet niet in waarom uit de enkele onjuiste mededeling over waar het vonnis naartoe zal worden gestuurd een vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid.
3.3.3.
Uit de gezamenlijkheid van de opgevoerde gronden kan evenmin vooringenomenheid dan wel de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor worden afgeleid.
3.4.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. P.M. Knaapen in de zaak met het zaaknummer
[nummer] .
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.C. Adang, voorzitter, mr. E.C.P.M. Valckx en
mr. C.T.C. Wijsman, leden, in tegenwoordigheid van de griffier D.A. Koopmans en door mr. E.C.P.M. Valckx in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.