ECLI:NL:RBOBR:2020:6970

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
WR 20/016
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

In deze beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 13 augustus 2020, is het wrakingsverzoek van een verzoekster behandeld. De verzoekster had de rechter, mr. J. van der Weij, gewraakt in verband met een vermeende partijdigheid. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter een verzoek tot aanhouding van de zaak, vanwege ontbrekende stukken, niet had gehonoreerd, wat volgens de verzoekster in strijd was met het fair trial beginsel. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 6 augustus 2020, waarbij de gemachtigde van de verzoekster het verzoek toelichtte. De rechter was niet ter zitting aanwezig.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de wrakingsgrond is gebaseerd op een processuele beslissing van de rechter. De wrakingskamer benadrukt dat een voor een partij onwelgevallige processuele beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De beoordeling van de onpartijdigheid van de rechter is aan de wrakingskamer, die moet vaststellen of er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. In dit geval oordeelt de wrakingskamer dat de aangevoerde grond niet voldoet aan de hoge drempel voor wraking, aangezien de rechter had aangegeven dat zij bij haar beslissing in de hoofdzaak zou beoordelen of en welke gevolgen verbonden moesten worden aan het gemis van stukken.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij concludeert dat er geen reden is om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. De beschikking is openbaar uitgesproken en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/016
Beschikking van 13 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonend op een bij deze rechtbank bekend adres,
verzoekster,
gemachtigde: dhr. [gemachtigde]
tegen
mr. J. van der Weij,
in haar hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met het nummer [nummer] .
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoekster en de rechter worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de behandeling van de zitting van 18 juni 2020 met daarin het verzoek en de gronden tot wraking;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 29 juni 2020 op het wrakingsverzoek;
- het dossier van de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
6 augustus 2020. De gemachtigde van verzoekster is ter zitting verschenen en heeft het
wrakingsverzoek toegelicht. In haar schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan
de zitting haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. De
rechter is niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met zaaknummer
[nummer] .
2.1.1.
Het verzoek houdt kort gezegd in dat de rechter partijdig heeft gehandeld door
in strijd met het fair trial beginsel een verzoek tot aanhouding van de zaak, gebaseerd op de omstandigheid dat stukken ontbreken, niet te honoreren.
Ter zitting is deze wrakingsgrond herhaald. De gemachtigde heeft hierbij als reactie op
het schriftelijke standpunt van de rechter aangevoerd dat de rechter ter zitting heeft aangegeven waarde te zullen hechten aan de ontbrekende stukken, maar dat zij bij haar beslissing onmogelijk waarde kan toekennen aan stukken waarover zij, de rechter, niet beschikt.
2.2.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 29 juni 2020 aangegeven niet in de wraking te berusten. Volgens de rechter is de beslissing om de zaak niet aan te houden, maar over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, een procesrechtelijke beslissing die geen grond voor wraking oplevert. De rechter wijst er bovendien op dat zij bij haar gewraakte beslissing heeft aangegeven dat zij bij haar beslissing in de hoofdzaak zou beoordelen of, en ja welke, gevolgen verbonden moeten worden aan het standpunt van verzoekster dat deze niet alle stukken heeft.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in deze procedure te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zouden kunnen lijden.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3.
Verzoekster vindt de rechter partijdig, omdat deze een verzoek tot aanhouding van de zaak vanwege ontbrekende stukken niet heeft gehonoreerd en de zaak inhoudelijk heeft willen behandelen.
3.4
De wrakingskamer stelt vast dat de wrakingsgrond is gebaseerd op een
(in de ogen van verzoekster onjuiste) processuele beslissing van de rechter.
3.4.1
In beginsel levert een voor een partij onwelgevallige processuele beslissing op zichzelf geen grond voor wraking van de rechter op. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de rechterlijke (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter.
3.4.2
Dit kan alleen anders zijn indien de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissing voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter, in die zin dat de beslissing objectief gezien bij de verzoeker tot wraking de gerechtvaardigd vrees heeft kunnen wekken dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoekster.
3.4.2
De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet, met name niet nu de rechter bij de gewraakte beslissing al heeft uitgesproken te zijner tijd bij haar beslissing te zullen beoordelen of, en zo ja welke, gevolgen verbonden moeten worden aan het standpunt van verzoekster dat zij niet over alle stukken beschikt. Met deze overweging geeft de rechter
onmiskenbaar aan dat zij zich bij haar beslissing mede zal uitspreken over het gestelde gemis van stukken en welke gevolgen dat dan moet hebben. Anders dan verzoekster stelt gaat het daarbij niet om een waardering van die ontbrekende stukken. De hiervoor onder 2.1.1 door de gemachtigde van verzoekster weergegeven interpretatie van deze mededeling berust dan ook op een onjuiste lezing ervan.
3.5.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J. van der Weij in de zaak met het zaaknummer
[nummer] .
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.C. Adang, voorzitter, mr. E.C.P.M. Valckx en
mr. C.T.C. Wijsman, leden, in tegenwoordigheid van de griffier D.A. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.