Uitspraak
1.Procesverloop
2.Het wrakingsverzoek
3.De beoordeling
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 mei 2020 een verzoek tot wraking van mr. J. van der Weij afgewezen. Verzoeker, die betrokken was bij een procedure over de ondertoezichtstelling van zijn kinderen, had op 30 april 2020 tijdens een telefonische zitting geen gelegenheid gekregen om mondelinge verzoeken in te dienen. Hij voelde zich hierdoor benadeeld en meende dat de rechter niet objectief handelde. Verzoeker had onder andere willen verzoeken om verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar in plaats van zes maanden, en om het aanstellen van een andere gezinsvoogd. De rechter had echter aangegeven dat alleen het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant ter beoordeling voorlag en dat verzoeken schriftelijk ingediend moesten worden. Verzoeker vond dat hij door de rechter niet de kans kreeg om zijn verzoeken te uiten, wat leidde tot zijn wrakingsverzoek.
De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de mededelingen van de rechter procesueel van aard waren. De wrakingskamer benadrukte dat een als negatief ervaren beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De opmerkingen van de rechter werden als voorlichtend beschouwd en niet als een persoonlijke mening. De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het wrakingsverzoek werd dan ook afgewezen.