ECLI:NL:RBOBR:2020:6967

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
WR 20/011
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedures wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 mei 2020 een verzoek tot wraking van mr. J.L.M. Dohmen afgewezen. Verzoeker, die betrokken was bij meerdere bestuursrechtelijke procedures, stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat deze eerder een verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk had verklaard. Verzoeker vond deze beslissing onterecht en vreesde dat de rechter niet onpartijdig zou zijn in de lopende zaken. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet kon slagen, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat enkel het feit dat de rechter eerder een onwelgevallige beslissing had genomen, niet voldoende was voor een geslaagd wrakingsverzoek. De beslissing van de rechter uit 2016 kon in het kader van de wrakingsprocedure niet worden beoordeeld, tenzij deze zo onjuist of onbegrijpelijk was dat deze uitsluitend door vooringenomenheid verklaard kon worden. Dit was in dit geval niet aangetoond. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/011
Beslissing van 18 mei 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J.L.M. Dohmen,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter

1.Procesverloop

De rechter is de behandelend rechter in de bestuursrechtelijke procedures met zaaknummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] . De rechtbank heeft bepaald dat deze zaken door de rechter worden behandeld op de zitting van 7 mei 2020, vanaf 13:30 uur. In een brief van 24 april 2020 heeft de griffier aan verzoeker een kennisgeving voor deze zitting aan verzoeker verstuurd.
Bij e-mail van 1 mei 2020 om 09:11 uur heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De rechter heeft de wrakingskamer bij e-mail van 7 mei 2020 meegedeeld dat het verzoek van verzoeker geen aanleiding geeft tot opmerkingen.

2.De beoordeling

2.1
Verzoeker stelt in zijn e-mail van 1 mei 2020 dat de rechter vooringenomen en niet onpartijdig is. De rechter heeft namelijk bij uitspraak van 29 juli 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:4101), een door verzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk verklaard, volgens verzoeker ten onrechte.
2.2
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het middel van wraking is toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter, bij wie uit zijn gedrag of overtuiging vooringenomenheid blijkt tegenover een partij – althans aan een partij die daarover de objectief gerechtvaardigde vrees heeft – (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben.
2.3
Het verzoek tot wraking kan niet slagen. Of het verzoek om een voorlopige voorziening op 29 juli 2016 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard kan in het kader van deze wrakingsprocedure in beginsel niet worden beoordeeld. Alleen als de beslissing, gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zó onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Verzoeker heeft enkel opgemerkt dat de behandelend rechter eerder een hem onwelgevallige beslissing heeft genomen, maar dat is niet voldoende voor een geslaagde wraking. Verzoeker heeft niet verder toegelicht waarom de beslissing van 29 juli 2016 onjuist is, laat staan dat deze zo onjuist of onbegrijpelijk is dat dat leidt tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het verzoek daarom kennelijk ongegrond. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer wijst het wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven op 18 mei 2020 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en mr. C.T.C. Wijsman, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 8:18 lid 5 Awb)