ECLI:NL:RBOBR:2020:6964

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
WR 20/007
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een ontruimingsgeschil met betrekking tot een woningbouwstichting

Op 25 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant, bestaande uit mr. I.L.A. Boer (voorzitter), mr. S.M.J. Korthuis-Becks en mr. J.O.Y. Elagab, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken was bij een ontruimingsgeschil met Stichting [naam]. Verzoekster verzocht om wraking van mr. G.J. Roeterdink, de rechter in de hoofdzaak, omdat zij meende dat deze niet onbevooroordeeld kon oordelen. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen, na beoordeling van de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 11 juni 2020, waarbij verzoekster in persoon aanwezig was, maar de rechter niet. De wrakingskamer heeft het dossier van de hoofdzaak en andere relevante documenten bestudeerd. Verzoekster stelde dat de rechter haar onterecht had onderbroken en niet had ingegrepen toen de raadsman van de wederpartij, mr. Poort, zich ongepast over haar uitliet. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de door verzoekster aangevoerde gronden onvoldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van (schijn van) vooringenomenheid.

De wrakingskamer benadrukte dat een (onwelgevallige) processuele beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat de rechter op enige wijze partijdig was geweest en dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/007
Beslissing van 25 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant, bestaande uit
mr. I.L.A. Boer, voorzitter, mr. S.M.J. Korthuis-Becks en mr. J.O.Y. Elagab, leden,
hierna te noemen: de wrakingskamer
op het verzoek van
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. G.J. Roeterdink,
in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, bij de behandeling van de zaak met zaaknummer [nummer] ,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de civiele kantonrechterzitting d.d. 18 februari 2020;
  • de ter zitting overgelegde brief van verzoekster d.d. 20 december 2018;
  • de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 5 maart 2020;
  • het e-mailbericht van de rechter inhoudende toestemming voor schriftelijke afdoening van het wrakingsverzoek d.d. 7 april 2020;
  • de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van verzoekster (ongedateerd), ingekomen op 14 maart 2020;
  • de tussenbeslissing van de wrakingskamer d.d. 16 april 2020.
De wrakingskamer heeft inzage gehad in het dossier in de hoofdzaak met zaaknummer [nummer] .
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020.
Verzoekster is in persoon verschenen. De rechter is niet (ter zitting) verschenen. Mr. Poort, gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak (Stichting [naam] ), was als toehoorder aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer [nummer]
tussen verzoekster en Stichting [naam] . Kort gezegd betreft de
bodemzaak een ontruimingsgeschil inzake voormelde woningbouwstichting en
verzoekster.
2.2
Verzoekster heeft betoogd dat de rechter niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen. In de kern komt het standpunt van verzoekster erop neer dat zij achtergesteld werd op de wederpartij en diens raadsman. Dat betoog heeft verzoekster – kort en zakelijk weergegeven – op de volgende gronden gebaseerd:
  • tijdens de zitting van 18 februari 2020 heeft de rechter verzoekster steeds onderbroken en heeft toegestaan dat de raadsman van de wederpartij, mr. Poort, dat ook deed;
  • de rechter heeft niet ingegrepen toen mr. Poort zich diffamerend over haar uitliet en haar uitschold voor onder andere ‘gestoorde transgender’ en heeft daarbij zelf gegrinnikt;
  • de rechter heeft geweigerd de door verzoekster aangeboden getuigen te horen.
2.3
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie laten weten dat hij niet in de wraking berust en heeft als volgt op het verzoek gereageerd. Onder verwijzing naar het proces-verbaal van de zitting heeft de rechter vooropgesteld dat daaruit niet blijkt dat hij de wederpartij van verzoekster, mr. Poort, (significant) vaker aan het woord heeft gelaten dan verzoekster.
De omstandigheid dat mr. Poort een enkele keer is toegestaan verzoekster in de rede te vallen, levert volgens de rechter onvoldoende grond op om aan te nemen dat sprake is van (een gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid jegens verzoekster of dat getwijfeld moet worden aan zijn onpartijdigheid.

3.De beoordeling

3.1
Voordat de wrakingskamer aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, stelt zij het volgende voorop. Verzoekster heeft in de door haar eerder overgelegde brief van 20 december 2018 aangegeven dat het vanwege haar transseksualiteit van groot belang is dat het (in deze brief al bij voorbaat aangekondigde en nog uitgebreid te motiveren) wrakingsverzoek wordt behandeld in een nevenzittingsplaats buiten dit arrondissement en dat de behandelde rechters niet woonachtig zijn in de Bible Belt en op geen enkel wijze banden hebben met een (conservatief) geloof, zoals gereformeerd, protestant, katholiek, etc. Dit is volgens haar nodig om er zeker van te zijn dat het wrakingsverzoek onpartijdig en objectief wordt behandeld. In haar latere correspondentie en op de zitting van de wrakingskamer d.d. 11 juni 2020 is verzoekster hier niet meer op teruggekomen, zodat zij geacht moet worden dit punt te hebben laten vallen.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te
worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Uit de in het kader van deze wrakingsprocedure overgelegde stukken en de behandeling van
het wrakingsverzoek op de zitting, trekt de rechtbank de conclusie dat verzoekster de
vooringenomenheid van de rechter baseert op de processuele beslissing over het horen van
getuigen en zijn eigen optreden ter zitting.
De wrakingskamer overweegt dat een (onwelgevallige) processuele beslissing in beginsel
geen grond vormt tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. De
juistheid van een rechterlijke (tussen)beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen
een rechtsmiddel wordt aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat
het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Dit is
uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle
omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door
de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk
van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie ook HR 25-09-2018,
ECLI: NL:HR:2018:1413;
NJ2019/428).
Met betrekking tot de gang van zaken tijdens de zitting, stelt de wrakingskamer voorop dat
de inhoud van het proces-verbaal ter zitting in beginsel leidend is. Uit het proces-verbaal
van de zitting van 18 februari 2020 kan niet worden afgeleid dat de raadsman van de
wederpartij verzoekster heeft uitgescholden. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om te
twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal. Daarbij weegt de wrakingskamer mee dat
van verzoekster, gelet op de proceservaring waarover zij als juridisch professional geacht
mag worden te beschikken, redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat zij aan de
zittingsgriffier akte zou vragen van de door de wederpartij op zitting jegens haar geuite
scheldwoorden, hetgeen niet is gebeurd. Aan een oordeel over de vraag hoe de betrokken
rechter op een dergelijke situatie had moeten reageren, en of dit al dan niet terecht een grond
voor wraking had kunnen opleveren, komt de wrakingskamer dan ook niet meer toe. Voor
zover verzoekster stelt dat de wederpartij zich “diffamerend” over haar uitsprak, zonder dat
de rechter ingreep, geldt allereerst dat deze kwalificatie te onbepaald is om tot een verdere
beoordeling te kunnen leiden en voorts dat daarbij altijd zal meewegen dat partijen zich in
een situatie van geschil met elkaar verkeren.
De enkele omstandigheid dat de rechter verzoekster heeft onderbroken om mr. Poort aan het
woord te laten dan wel heeft toegestaan dat verzoekster werd onderbroken door mr. Poort,
levert ook geen grond op voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Het is niet
ongebruikelijk dat de zittingsdynamiek ertoe leidt dat dat partijen elkaar soms onderbreken.
Gelet op zijn regiefunctie en de beperkte zittingstijd, dient de rechter grenzen te stellen aan
de ruimte die partijen wordt geboden om hun zaak te bepleiten. Daarbij geldt dat de rechter
beoordeelt in hoeverre hetgeen partijen aanvoeren relevant is voor de te nemen beslissing.
Dat de rechter partijen soms onderbreekt teneinde het partijdebat (meer) toe te spitsen op de
kwestie(s) die hem ter beoordeling worden voorgelegd, levert geen (schijn van)
partijdigheid op. Dat de genderidentiteit van verzoekster enige rol zou hebben gespeeld bij
de afwegingen en beslissingen van de rechter is niet gebleken.
Conclusie
Uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de rechter moet worden geacht met betrekking tot verzoekster vooringenomen te zijn, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
-
wijsthet verzoek tot wraking van de rechter
af.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. S.M.J. Korthuis-Becks en mr. J.O.Y. Elagab, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier.
en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.
de griffier: de voorzitter:
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.