ECLI:NL:RBOBR:2020:6959

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
WR 20/003
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele en arbeidsrechtelijke zaken

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 20 februari 2020 een beschikking gegeven over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M.H. Kobussen, kantonrechter in de rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van twee civiele zaken waarin de verzoeker achterstallig salaris en wedertewerkstelling vorderde, en verweer voerde tegen een verzoek tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door haar wijze van ondervraging en het toelaten van stukken van de wederpartij buiten de daarvoor geldende termijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de gestelde omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De rechtbank benadrukte dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel kunnen leiden. De rechtbank concludeerde dat de rechter in haar procesvoering geen onpartijdigheid had geschonden en dat de beslissing om de zaken gevoegd te behandelen een processuele beslissing was die geen grond voor wraking opleverde. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en de beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 20/003
Beschikking van 20 februari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
hierna: verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Paans
tegen
mr. M.H. Kobussen,
in haar hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingslocatie
‘s-Hertogenbosch, bij de behandeling van de zaken met nummer: 8210320 CV EXPL
19-8481 en 8279061 EJ VERZ 20-29.
hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de processen-verbaal van de zittingen van de rechter van 22 januari en
27 januari 2020;
- een proces-verbaal van wraking d.d. 27 januari 2020;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek d.d. 30 januari 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 3 februari 2020;
- het dossier in de hiervoor genoemde hoofdzaken.
1.2
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
6 februari 2020. Namens verzoeker is zijn gemachtigde verschenen.
1.3
In de schriftelijke reactie heeft de rechter haar standpunt ten aanzien van het
wrakingsverzoek naar voren gebracht. De rechter heeft voorafgaand aan de zitting
aangegeven niet op de zitting aanwezig te zullen zijn.

2.Het verzoek en het verweer

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer: 8210320 CV EXPL 19-8481 en in de zaak met nummer 8279061 EJ VERZ 20-29. In deze zaken vordert verzoeker achterstallig salaris en wedertewerkstelling en voert verzoeker verweer tegen het verzoek tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal aan zijn ter zitting ingediende wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van vooringenomenheid van de rechter is gewekt door:
  • de wijze van ondervraging door de rechter, het beletten van aanvullingen op het feitenrelaas door verzoekers gemachtigde en het continue onderbreken van de gemachtigde tijdens haar pleidooi;
  • verweer te voeren namens de wederpartij en alleen het vuur aan de schenen van verzoeker te leggen, onder meer door het stellen van niet-relevante vragen;
  • meerdere malen stukken toe te laten van de wederpartij buiten de daarvoor geldende termijn, ondanks protest aan de zijde van verzoeker, waardoor gehandeld is in strijd met de goede procesorde;
  • verzoeker op 22 januari 2020 niet de keuze te laten of de beide zaken werden gevoegd en tezamen zouden worden behandeld tijdens de zitting van 27 januari 2020.
De gemachtigde heeft in haar schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van 30 januari 2020 nog aangegeven dat de rechter, nadat het wrakingsverzoek was ingediend, met de inhoudelijke behandeling van de zaken is doorgegaan door nog een voorlopig oordeel te geven waarmee zij partijen de mogelijkheid heeft ontnomen (alsnog) een schikking te treffen.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen met succes gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De rechtbank oordeelt dat de door verzoeker gestelde omstandigheden niet kunnen leiden tot een geslaagd wrakingsverzoek en overweegt daartoe als volgt.
3.3
De grond dat de rechter zelfstandig heeft beslist om beide zaken gevoegd te behandelen op de zitting van 27 januari 2020 kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is of dat de schijn van vooringenomenheid van de rechter bestaat. De beslissing van de rechter om de zaken gevoegd te behandelen, moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen, tot het nemen waarvan de rechter ambtshalve bevoegd is, kunnen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Dergelijke omstandigheden hebben zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet voorgedaan.
3.4
Ook de omstandigheid dat de rechter verzoeker ter zitting kritisch heeft ondervraagd en stellingen heeft voorgelegd (waarbij zij de gemachtigde van verzoeker meerdere malen heeft onderbroken), levert als zodanig geen grond op voor het oordeel dat de rechter vooringenomen is of dat de schijn van vooringenomenheid van de rechter bestaat. Dat is slechts anders als voor deze wijze van handelen redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat zij voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter, of als die wijze van handelen objectief gezien bij de verzoeker de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat zij is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker. In de door verzoeker vermelde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat daarvan sprake is. De rechtbank tekent hierbij aan dat het gebruikelijk is dat een rechter van een partij zelf wil vernemen hoe bepaalde relevante omstandigheden verlopen zijn.
3.5
Ook het verwijt dat de rechter de gemachtigde van verzoeker heeft belemmerd in het voeren van haar pleidooi door haar veelvuldig te onderbreken, leidt niet het oordeel dat de rechter vooringenomen is of dat de schijn van vooringenomenheid bestaat. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2020 blijkt dat de rechter het betoog van de gemachtigde inderdaad regelmatig heeft onderbroken om haar een vraag te stellen. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de rechter de gemachtigde niet meer heeft onderbroken, toen de gemachtigde kenbaar had gemaakt last te hebben van die onderbrekingen.
3.6
De rechtbank is verder van oordeel dat ook niet is gebleken van (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter door haar beslissing om de stukken die op 24 januari 2020 zijn ingediend toe te laten. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van 22 januari 2020 is opgenomen dat met partijen is afgesproken dat zij uiterlijk 24 januari 2020 nadere stukken mochten indienen. De op 24 januari 2020 ingediende stukken zijn in overeenstemming met die afspraak en dus tijdig ingediend.
Verder is uit het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2020 gebleken dat ter zitting door de wederpartij nog een verslag van [naam] en een grotere overzichtskaart van het emplacement van het station Den Bosch is overgelegd. Vast staat dat de rechter de zitting korte tijd heeft geschorst teneinde verzoeker en zijn gemachtigde in de gelegenheid te stellen het verslag van [naam] door te nemen (“leespauze”). De gemachtigde van verzoeker heeft na de schorsing van de zitting aangegeven dat zij onvoldoende tijd had gehad om het hele verslag samen met verzoeker door te nemen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt echter dat de rechter op dat moment het verslag heeft gelaten voor wat het was en is overgegaan tot het stellen van vragen aan verzoeker over de feiten. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat de rechter het stuk heeft toegelaten als processtuk.
De grote overzichtskaart van het emplacement van het station bevond zich kennelijk al in een kleiner formaat bij de stukken. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verzoeker, op verzoek van de rechter, ter zitting op de grote kaart heeft aangegeven waar is gewerkt. Ook blijkt dat de griffier kopieën heeft gemaakt van de overzichtskaart, waarvan één aan verzoeker is verstrekt. Enige vooringenomenheid van de rechter dan wel de schijn van vooringenomenheid van de rechter in verband met haar beslissingen ten aanzien van dit stuk, kan niet worden aangenomen.
3.7
Dat de rechter verweer heeft gevoerd namens de wederpartij is de rechtbank uit het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2020 niet gebleken. Ook de gang van zaken voorafgaand aan de zitting van 27 januari 2020, onder meer blijkend uit het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2020, geeft geen aanleiding om verzoeker te volgen in dit verwijt.
Ook de stelling van de gemachtigde van verzoeker dat de lijdelijkheid van de rechter ver te zoeken was, kan niet leiden tot het oordeel dat de rechter vooringenomen is of dat de schijn van vooringenomenheid bestaat. Het is de taak van de rechter om zich inzicht te verschaffen in de voor beoordeling van een zaak relevant geachte feiten en omstandigheden. Dat de rechter zich daarbij kritisch toont en partijen confronteert met standpunten die hun wederpartij heeft ingenomen, is onderdeel van die taak. Uit het proces verbaal van de zitting van 27 januari 2020 is de rechtbank niet gebleken van vooringenomenheid en ook kan uit dat proces verbaal niet worden opgemaakt dat de rechter de grenzen van het geschil niet heeft gerespecteerd.
3.8
Verzoeker heeft betoogd dat ook het geven van een voorlopig oordeel van de rechter nadat het wrakingsverzoek was gedaan, blijk geeft van vooringenomenheid. Daargelaten dat uit het proces-verbaal van de zitting niet blijkt dat de rechter na het doen van het wrakingsverzoek een voorlopig oordeel heeft gegeven, heeft de rechter in haar reactie aangegeven dat zij, na de schorsing voor overleg over een minnelijke regeling, wel nog een opmerking heeft gemaakt over de bereidheid van [bedrijf] om vakantiegeld en vakantiedagen en de overwerkvergoeding uit te betalen, maar dat zij niet heeft gezegd dat verzoeker de billijke vergoeding wel kon vergeten. Het doen van uitlatingen door de rechter nadat ze is gewraakt staat weliswaar op gespannen voet met de aanbevolen handelwijze bij wrakingen, maar deze handelwijze kan – mede gelet op de in het proces verbaal weergegeven inhoud van de uitlatingen - niet tot het oordeel leiden dat de rechter vooringenomen is of dat zij de schijn daarvan heeft gewekt.
3.9
De rechtbank wijst om de hiervoor uiteengezette redenen het wrakingsverzoek af.

4.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. M.H. Kobussen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. J.H. Wiggers en
mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, leden, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.