ECLI:NL:RBOBR:2020:6953

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
8322267 CV EXPL 20-759
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door slechte weersomstandigheden; beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben eisers, die een vlucht hadden geboekt van Alicante naar Eindhoven op 9 mei 2018, een vordering ingesteld tegen Ryanair DAC wegens vertraging van hun vlucht FR7522. De eisers claimen een compensatie van € 1.200,00 op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij van mening zijn dat er geen sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging rechtvaardigen. Ryanair voert aan dat de vertraging het gevolg was van slechte weersomstandigheden die de voorafgaande vlucht beïnvloedden, en dat dit kwalificeert als een buitengewone omstandigheid.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eisers binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen valt en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. De rechter heeft vervolgens beoordeeld of Ryanair terecht een beroep deed op artikel 5 lid 3 van de Verordening, dat buitengewone omstandigheden regelt. De rechter concludeert dat de slechte weersomstandigheden zich niet hebben voorgedaan tijdens de vlucht in kwestie, en dat de omstandigheden van de voorafgaande vlucht niet kunnen worden gekwalificeerd als buitengewone omstandigheden voor de vlucht van eisers.

De vordering van eisers tot betaling van de compensatie van € 1.200,00 wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat deze kosten meer omvatten dan gebruikelijke incassowerkzaamheden. Ryanair wordt veroordeeld in de proceskosten, inclusief wettelijke rente over deze kosten vanaf de 15e dag na aanmaning tot betaling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8322267
Rolnummer : 20-759
Uitspraak : 8 oktober 2020
Beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: Webcasso B.V.,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
Ryanair DAC,
gevestigd te Swords, Co. Dublin, Ierland,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers, Dirkzwager advocaten & notarissen N.V.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het vorderingsformulier A van de verordening (EG) nr. 861/2007 met producties;
het verweerschrift met producties;
de conclusie van repliek met producties;
e conclusie van dupliek.
1.2.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
Eisers hadden een vlucht geboekt voor 9 mei 2018 met vluchtnummer FR7522 van Alicante, Spanje naar Eindhoven.
Vlucht FR7522 is met een vertraging uitgevoerd waardoor eisers met een vertraging van meer dan drie uur op de luchthaven in Eindhoven zijn aangekomen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers stellen het volgende. Aangezien vlucht FR7522 met vertraging werd uitgevoerd hebben zij op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) inzake onder meer
Sturgeonen
Nelsonrecht op financiële compensatie van € 400,00 per passagier. Van een buitengewone omstandigheid was geen sprake.
3.2.
Op grond van het voorgaande vorderen eisers betaling van een hoofdsom van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Verweerster voert het volgende verweer. Er is sprake geweest van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Op 9 mei 2018 stonden twee vluchten gepland met toestel EI-FRT, namelijk vlucht FR7523 Eindhoven-Alicante en FR7522 Alicante-Eindhoven. Als gevolg van slechte weersomstandigheden op en rond de luchthaven van Alicante kon de eerste vlucht niet veilig landen, hierdoor is de vlucht uitgeweken naar de luchthaven van Valencia. Als gevolg van de vertraging van de voorafgaande vlucht kon de vlucht in kwestie de luchthaven van Eindhoven niet voor de nachtelijke sluiting bereiken waardoor de vlucht genoodzaakt was uit te wijken naar de luchthaven van Keulen. Verweerster heeft passagiers vervolgens laten vervoeren van de luchthaven van Keulen naar Eindhoven. Vertraging kon ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen worden.
3.4.
Primair verzoekt verweerster daarom de vordering af te wijzen met veroordeling van eisers in de proceskosten en nakosten. Subsidiair dienen bij een toewijzing van de hoofdsom de gevorderde wettelijke rente en de vordering voor (overige) kosten te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen valt.
4.2.
Voorts wordt vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil. Meer specifiek is, gelet op het Rehder-arrest (ECLI:EU:C:2009:439, Hof van Justitie EG/EU, 09-07-2009, C-204/08), de kantonrechter te Eindhoven bevoegd, omdat de overeengekomen plaats van aankomst Eindhoven is.
4.3.
Beoordeeld dient te worden of verweerster terecht een beroep doet op artikel 5 lid 3 van de Verordening. Vooropgesteld wordt dat eisers in het onderhavige geval, op grond van artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening, in beginsel recht hebben op de in artikel 7 van de Verordening genoemde compensatie van (in dit geval) € 400,00 per passagier.
4.4.
De luchtvervoerder is niet verplicht de compensatie te betalen indien er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat niet is komen vast te staan dat de slechte weersomstandigheden zich hebben voorgedaan tijdens de vlucht in kwestie, zoals overweging 14 van de considerans voorschrijft. De woorden "vlucht in kwestie" kunnen, gelet op de tekst en de strekking van de Verordening, niet anders worden gelezen dan de vlucht waarvoor de passagier een ticket heeft gekocht waarop de plaats van vertrek en de eindbestemming staan vermeld. De "vlucht in kwestie" betreft dus niet de vlucht(en) voorafgaand aan onderhavige vlucht. De door verweerster gestelde buitengewone (weers)omstandigheden en de omstandigheden die hiermee gepaard gingen op de voorgaande vlucht van Eindhoven naar Alicante, kunnen niet gekwalificeerd worden als buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 Verordening in vlucht FR7522, de vlucht in kwestie. De uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2020 waar verweerster naar heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak betreft een andere situatie waarbij de crew de verplichte rusttijd zou overschrijden bij de uitvoering van de vlucht in kwestie als gevolg van slechte weersomstandigheden en daaropvolgende slottijden (CTOT’s) bij de voorafgaande vlucht. Tevens blijkt nergens uit dat er sprake was van een specifiek besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van het vliegtoestel dat de vlucht zou uitvoeren. Het beroep van verweerster op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, kan dan ook niet slagen. De vordering van eisers tot betaling van een compensatie van € 1.200,00 (€ 400,00 per passagier) zal worden toegewezen.
4.6.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is door verweerster geen afzonderlijk inhoudelijk verweer gevoerd, zodat deze ook zal worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat de verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.8.
Verweerster wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat verweerster schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.
4.9.
De nakosten zijn toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt verweerster om aan eisers te betalen de som van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 mei 2018 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt verweerster in de kosten van de procedure, aan de zijde van eisers tot heden vastgesteld op € 236,00 aan griffierecht en € 360,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat verweerster schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
veroordeelt verweerster in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 90,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast) te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat verweerster schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.