ECLI:NL:RBOBR:2020:6951

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
C/01/359631/FA RK 20-2777
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap en verzoek tot DNA-onderzoek in familierechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de erkenning van een minderjarige. De man, die de minderjarige heeft erkend, heeft verzocht om vernietiging van deze erkenning, omdat hij stelt niet de biologische vader te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet tijdig heeft verzocht om ontkenning van het vaderschap, maar heeft geoordeeld dat de wettelijke termijn in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging vormt in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank heeft ook de noodzaak van een deugdelijk DNA-onderzoek benadrukt, omdat de resultaten van het door de man overgelegde DNA-onderzoek niet voldoen aan de vereisten voor bruikbaarheid van het bewijs. De bijzondere curator heeft geadviseerd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar de rechtbank heeft besloten dat het belang van de minderjarige en de biologische werkelijkheid prevaleren. De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast om vast te stellen of de man de biologische vader is van de minderjarige. De kosten van dit onderzoek komen voorlopig ten laste van de Rijkskas.

De rechtbank heeft de verdere behandeling van het verzoek tot vernietiging van de erkenning en de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek. De beslissing over de proceskosten is zo genomen dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter G. Aarts.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/359631 / FA RK 20-2777
Uitspraak: 17 november 2020
Beschikking betreffende afstamming in de zaak van

[naam verzoeker]

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de man,
advocaat mr. M.T. Kouwenhoven.
Belanghebbenden zijn:

[naam belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats]
verder te noemen: (de) moeder,
en

mr. M.Th. Linsen-Penning de Vries,

advocaat, kantoorhoudende te Eindhoven,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
-
[naam kind]
geboren te [geboorteplaats kind] op [geboortedatum kind] , hierna: [naam kind]
als zodanig benoemd bij beschikking van deze rechtbank van [datum tussenbeschikking] .
Voor de mondelinge behandeling is tevens uitgenodigd:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidoost Nederland, hierna te noemen: de raad.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ontvangen ter griffie op 17 juni 2020;
  • een F9-formulier van mr. Kouwenhoven met bijlagen, ingediend op 24 juni 2020;
  • het verslag van de bijzondere curator van 19 augustus 2020;
  • een brief van mr. Kouwenhoven van 28 augustus 2020.
Bij beschikking van [datum tussenbeschikking] is mr. Linsen-Penning de Vries benoemd als bijzondere curator over [naam kind] om haar in rechte te doen vertegenwoordigen en haar belangen te behartigen.
Op 20 oktober 2020 heeft de rechtbank partijen tijdens een mondelinge behandeling via een Skype-verbinding gehoord omdat er als gevolg van het Covid-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de rechtbank kon plaatsvinden. De rechtbank heeft gesproken met:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder;
  • de bijzondere curator;
  • mevrouw [raadsvertegenwoordiger] namens de raad.
De griffier heeft de minderjarige [naam kind] in de gelegenheid gesteld haar mening over het verzoek aan de rechter kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruikgemaakt door het schrijven van een e-mail. Haar e-mail is op 22 september 2020 door de rechtbank ontvangen.
Ter zitting heeft de man zijn verzoek gewijzigd. De schriftelijke bevestiging van het gewijzigde verzoek is ontvangen ter griffie op 21 oktober 2020 .
De feiten
De man en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Gedurende hun relatie zijn zij enkele keren een periode uit elkaar geweest.
Op [geboortedatum kind] is [naam kind] geboren. De man heeft [naam kind] erkend. De moeder en de man oefenen gezamenlijk het gezag over haar uit.
De relatie van partijen is [datum einde relatie] definitief beëindigd.
Bij beschikking van [datum beschikking] is de kinderalimentatie gewijzigd, in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] met ingang van [ingangsdatum alimentatie] is bepaald op € 150,- per maand.
Medio 2017 hebben de moeder en de man afspraken gemaakt over [naam kind] . Deze afspraken zijn opgenomen in een ouderschapsplan. De man en de moeder zijn onder meer overeengekomen dat [naam kind] haar hoofdverblijf heeft bij de moeder. Met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) is overeengekomen dat [naam kind] tot en met de zomer van 2017 de even weekenden bij de man en de oneven weekenden bij de moeder verblijft. Na de zomer van 2017 is [naam kind] in de oneven weekenden bij de man en de even weekenden bij de moeder. Het weekend start op vrijdag na school en eindigt op maandag als [naam kind] naar school moet. Ook is [naam kind] elke woensdag na school bij de man. Om de week blijft zij bij de man slapen, in de week na het weekend dat zij bij de man heeft geslapen. De vakanties worden in onderling overleg bij helfte verdeeld. Verder hebben de man en de moeder nadrukkelijk afgesproken dat zij de intentie hebben om de zorgregeling in de (nabije) toekomst uit te breiden.
De kosten van [naam kind] hebben de ouders in onderling overleg begroot op een bedrag van
€ 160,20 per maand. De man betaalt dit aan de moeder. Daarbij komt elk jaar de jaarlijkse verhoging met de wettelijke rente.
Het contact tussen [naam kind] en de man is door de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus en de zwangerschap van de partner van de man even verminderd. Inmiddels is het contact weer nagenoeg hersteld. [naam kind] is eens per twee weken van vrijdag tot en met zondag bij de man. Het doordeweekse contactmoment is gestopt.
De man heeft een nieuwe partner met wie samenwoont en twee kinderen heeft: [naam kind 1] en [naam kind 2] . De moeder heeft ook een nieuwe partner.
Het verzoek
Na wijziging van zijn verzoek ter zitting, vraagt de man de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tot benoeming van een bijzondere curator over te gaan;
te bepalen dat de erkenning door de man gedaan op 7 januari 2008 van [naam kind] zal worden vernietigd ex artikel 1:205 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek, waarbij sprake is geweest van primair bedrog en subsidiair dwaling, alsmede te gelasten aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [naam gemeente] om de erkenning door te halen in de registers van de gemeente;
de beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] te vernietigen, alsmede te bepalen dat de alimentatieverplichting is vervallen per oktober 2019, zijnde de datum laatste door de man gedane betaling;
compensatie van de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De gronden van het verzoek zijn opgenomen de processtukken. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun standpunt (nader) toe te lichten. Verder is de raad gevraagd naar zijn advies over de zaak met betrekking tot de afstamming. Voor zover van belang zal daarop bij de beoordeling nader worden ingegaan.
Het verslag van de bijzondere curator
De bijzondere curator heeft gesproken met de man, de moeder en [naam kind] . Van de bevindingen is op [datum verslag bijzondere curator] een verslag gemaakt.
De bijzondere curator constateert dat de man het verzoek tot ontkenning van het vaderschap niet tijdig heeft gedaan en hij daarom niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De man stelt dat hierop een uitzondering dient te worden gemaakt, omdat [naam kind] het recht heeft te weten van wie zij afstamt. Daartegenover staat dat de eventueel biologische vader van [naam kind] niet in beeld is dan wel in staat is zijn vaderrol op zich te nemen. Ook een eventuele erkenning door de huidige partner van de moeder is niet aan de orde. Met name is van belang dat [naam kind] bijzonder gehecht is aan de man, zo is de bijzondere curator tijdens het gesprek met haar overduidelijk gebleken. Zodanig dat het haar niet uitmaakt of hij nu wel of niet haar biologische vader is.
Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van [datum beschikking] [zaaknummer] constateert de bijzondere curator – kort samengevat – dat niet is gebleken dat de door de man overgelegde resultaten van het DNA-onderzoek door [naam bedrijf] voldoet aan de internationale kwaliteitsnormen voor laboratoriumonderzoek in algemene zin en is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de norm ISO/IEC 17025. In de visie van de bijzondere curator komt aan de door de man overgelegde resultaten van het DNA-onderzoek onvoldoende bewijskracht toe. Indien de rechtbank de man ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek, zal een DNA-onderzoek noodzakelijk zijn dat met voldoende waarborgen is omkleed.
De bijzondere curator verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap. Subsidiair verzoekt de bijzondere curator de rechtbank een met voldoende waarborgen omkleed onderzoek te gelasten, waaruit met zekerheid kan worden afgeleid dat de man niet de biologische vader is van [naam kind] .
De beoordeling
Vernietiging erkenning
Ontvankelijkheid
Als uitgangspunt geldt dat de erkenner in beginsel niet terug kan komen op de door hem gedane erkenning, ook als hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind. Als uitzondering hierop geldt artikel 1:205, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hierin is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, kan worden ingediend indien hij stelt dat hij door bedreiging, dwaling, bedrog of een ander wilsgebrek tot die erkenning is bewogen.
De man heeft, na wijziging van zijn verzoek ter zitting, gesteld dat hij primair door de moeder is bedrogen en subsidiair heeft gedwaald ten aanzien van het vaderschap.
In geval van bedrog of dwaling dient het verzoek binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt door de erkenner te worden ingediend (artikel 1:205, derde lid, BW).
Vaststaat dat het verzoek van man niet is ingediend binnen de wettelijke termijn. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of toepassing van de in artikel 1:205, derde lid, BW gestelde termijn een ontoelaatbare inbreuk oplevert op het recht van de man op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De man stelt dat daarvan sprake is. De wettelijke termijn is bedoeld om de belangen van het kind te beschermen en de rechtszekerheid te waarborgen. Volgens de man dienen de biologische en maatschappelijke werkelijkheid te prevaleren. [naam kind] heeft het recht om te weten van wie zij afstamt en, indien zij dat wenst, een familierechtelijke betrekking met hem te bewerkstelligen om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid. Dat laatste kan niet plaatsvinden als de rechtbank toepassing geeft aan de wettelijke termijn. Daarbij komt dat de man met zijn nieuwe partner een gezin heeft gesticht en twee jonge dochters heeft. Het vasthouden aan de wettelijke termijn heeft nadelige gevolgen voor de dochters van de man.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel in beginsel het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, betekent toepassing van de in artikel 1:205, derde lid, BW gestelde termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in deze zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:205, derde lid, BW gestelde termijn. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat, zoals hierna zal worden overwogen, op basis van het DNA-onderzoek door [naam bedrijf] niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de man niet de biologische vader is van [naam kind] en [naam kind] het recht heeft om hierover zekerheid te verkrijgen. Verder valt niet in te zien hoe de rechtszekerheid en de belangen van andere betrokkenen worden geschaad bij het niet vasthouden aan de wettelijke termijn. Dit betekent dat de rechtbank de termijnstelling in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging als bedoeld in artikel 8 EVRM acht op het familie- en gezinsleven van de man. De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan worden toegewezen indien blijkt dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind en onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen.
Alvorens te beoordelen of sprake is van een wilsgebrek, zal de rechtbank moeten vaststellen dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind. Dit kan uit een deugdelijk en betrouwbaar DNA-onderzoek worden afgeleid.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet de biologische vader is van [naam kind] de resultaten van een zogenaamde vaderschaps(thuis)test overgelegd, waarvoor hij wangslijm bij zichzelf en [naam kind] heeft afgenomen en dit heeft opgestuurd naar [naam bedrijf] .
De rechtbank overweegt als volgt. DNA-onderzoek is een vorm van bewijslevering. Het is aan de rechter om aan dat bewijs een waardering te verbinden. Dit betekent dat bij ieder DNA-onderzoek beoordeeld moet worden of aan de vereisten voor bruikbaarheid van het bewijs is voldaan. Zoals de bijzondere curator heeft gesteld, dient voor het antwoord op de vraag of sprake is van een voldoende deugdelijk en betrouwbaar DNA-onderzoek aansluiting te worden gezocht bij het ‘Besluit DNA-onderzoek vaderschap’ (
Stb.2008, 417). Op grond daarvan kan het biologisch vaderschap slechts worden aangetoond door DNA-onderzoek dat is verricht in een laboratorium dat voldoet aan internationale kwaliteitsnormen voor laboratoriumonderzoek in algemene zin en dat is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de norm ISO/IEC 17025. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het door [naam bedrijf] uitgevoerde DNA-onderzoek voldoet aan de hiervoor genoemde eisen. [naam bedrijf] vermeldt op haar website dat zij een vaderschapstest aanbiedt die voldoet aan alle eisen die door de rechtbank worden gesteld aan een vaderschapstest. Uit de overgelegde testresultaten blijkt dat het DNA-onderzoek van [naam bedrijf] is uitgevoerd door het in de Verenigde Staten gevestigde [naam bedrijf 2] , dat voldoet aan de criteria van de ISO 17025-norm. De overgelegde testresultaten geven echter geen inzicht in de vraag of de afname van het DNA-materiaal, de identificatie van de man en het kind en de verzending van het DNA-materiaal naar het onderzoekslaboratorium voldoen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een DNA-onderzoek dat voldoet aan de kwaliteitseisen noodzakelijk is om onomstotelijk vast te kunnen stellen dat de man niet de biologische vader is van [naam kind] .
De moeder en de man hebben aangegeven dat zij bereid zijn mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Indien een van de betrokkenen toch niet bereid mocht zijn haar/zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen, zal de rechtbank daaraan de conclusie verbinden die haar gerechtvaardigd voorkomt.
De rechtbank zal bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, nu aan de man ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend. In de eindbeschikking zal de rechtbank aan de hand van de alsdan bekende feiten en omstandigheden een definitieve beslissing nemen over de vraag ten laste van wie deze kosten moeten worden gebracht.
In afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Afhankelijk van de uitslag van het DNA-onderzoek wordt de behandeling ter zitting voortgezet dan wel wordt de zaak schriftelijk afgedaan.
Kinderalimentatie
Nu het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning in afwachting van het DNA-onderzoek wordt aangehouden, zal de rechtbank ook het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie aanhouden. Afhankelijk van de uitslag van het DNA-onderzoek wordt de behandeling ter zitting voortgezet dan wel wordt de zaak schriftelijk afgedaan.
Proceskosten
De tot op heden gemaakte proceskosten zullen worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
De beslissing
De rechtbank:
beveelt een deskundigenonderzoek omtrent de vraag of de man de biologische vader is van de minderjarige:
- [naam kind] , geboren te [geboorteplaats kind] op [geboortedatum kind] ;
benoemt daartoe tot deskundige:
[naam deskundige] , verbonden aan [contactgegevens deskundige]
,
om zelfstandig een onderzoek in te stellen met betrekking tot voormelde vraag;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op tijd en plaats als door de deskundige in overleg met partijen nader te bepalen, met dien verstande dat de deskundige daartoe niet behoeft over te gaan nadat de deskundige van de griffier schriftelijk bericht van de ontvangst van het voorschot heeft gekregen;
wijst de deskundige er op dat:
  • na aanvaarding van de benoeming de verplichting bestaat de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen;
  • bij het onderzoek partijen door de deskundige in de gelegenheid moeten worden gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan;
  • van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken in het schriftelijk bericht melding moet worden gemaakt;
  • indien tijdens het onderzoek voormeld voorschot ontoereikend blijkt te zijn, de deskundige direct bij constatering daarvan het onderzoek (voor zover redelijkerwijs mogelijk) dient te schorsen en via de griffier een aanvullend voorschot dient te vragen en dat pas na schriftelijk bericht van de griffier aan de deskundige dat het aanvullend voorschot is ontvangen de deskundige het onderzoek dient te hervatten;
wijst partijen er op dat, indien zij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doen toekomen, zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dienen te verstrekken;
bepaalt dat het voorschot in debet wordt gesteld en vooralsnog voor rekening van ’s Rijks kas komt;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal doen toekomen;
bepaalt dat de deskundige het schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud uiterlijk binnen drie maanden na ontvangst van het afschrift van deze beschikking ter griffie van de rechtbank moet inleveren;
bepaalt dat, nadat het schriftelijk bericht van de deskundige ter griffie is gedeponeerd, partijen door de griffier in de gelegenheid worden gesteld daarop
binnen twee wekenschriftelijk te reageren;
houdt iedere verdere beslissing voor wat betreft het verzoek tot vernietiging van de erkenning, de kinderalimentatie en de definitieve kostenveroordeling inzake het DNA-onderzoek
pro formaaan tot
17 maart 2021;
compenseert de tot op heden gemaakte proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 17 november 2020.
mku
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.