ECLI:NL:RBOBR:2020:6864

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
C/01/353603 / FA RK 19-5921_3
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap naar Pools recht met vraagstelling aan het Internationaal Juridisch Instituut

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 juli 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap volgens Pools recht. De zaak betreft een verzoek van de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.W.F. van Wijk, en de man, vertegenwoordigd door mr. A.H. van Gerwen als bijzondere curator over de minderjarige. De rechtbank heeft eerder op 25 februari 2020 en 13 juli 2020 beschikkingen gedaan, waarbij de zaak pro forma werd aangehouden en partijen de gelegenheid kregen om schriftelijk te reageren op de voorgestelde vraagstelling aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan het IJI en verzocht om een rapportage over de relevante Poolse wet- en regelgeving met betrekking tot de vaststelling van het ouderschap.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de reacties van de betrokken advocaten op de vraagstelling aan het IJI en heeft de definitieve vraagstelling vastgesteld. De rechtbank verzoekt het IJI om de beschikking, eerdere beschikkingen en het dossier te bestuderen en een rapport op te stellen. Partijen krijgen de gelegenheid om te reageren op de rapportage van het IJI binnen twee weken na ontvangst. De rechtbank heeft aangegeven dat verdere beslissingen pro forma zullen worden aangehouden totdat het IJI zijn rapport heeft ingediend en partijen hun reacties hebben gegeven.

De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. G. Aarts in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/353603 / FA RK 19-5921_3
Uitspraak: 30 juli 2020
Beschikking betreffende afstamming in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] , verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk.
Belanghebbenden zijn:

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: (de) man,
en

mr. A.H. van Gerwen,

advocaat, kantoorhoudende te Eindhoven,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
[A]geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] , hierna: [A] ,
als zodanig benoemd bij beschikking van deze rechtbank van 25 februari 2020.
In zijn adviserende rol ex artikel 810 Rv is bij deze zaak betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidoost Nederland, hierna te noemen: de raad.
De verdere procedure
Deze beschikking volgt op de beschikkingen van deze rechtbank van 25 februari 2020 en
13 juli 2020. In de laatstgenoemde beschikking heeft de rechtbank de zaak (pro forma) aangehouden en de moeder, althans haar advocaat, en de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de door de rechtbank voorgestelde vraagstelling aan het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI).
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van:
* een F9-formulier van mr. Van Wijk van 20 juli 2020;
* een F9-formulier van mr. Van Gerwen van 27 juli 2020.
De beoordeling
Onderzoek door het IJI
In de beschikking van 13 juli 2020 heeft de rechtbank vragen geformuleerd aan het IJI.
De moeder, althans haar advocaat, en de belanghebbenden zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Zowel de advocaat van de moeder als de bijzondere curator hebben van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. Beiden hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de vraagstelling aan de IJI.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de navolgende vraagstelling definitief vast:
  • kunt u aangeven welk(e) relevante artikel(en) van de Poolse wet- en regelgeving van toepassing is/zijn op het voorliggende vraagstuk met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man;
  • kunt u aangeven hoe de Nederlandse vertaling van de bepaling(en) luidt?
  • kunt u aangeven welke voorwaarden de Poolse wet- en regelgeving stelt aan het gerechtelijk vaststellen van het ouderschap?
  • kunt u de rechtbank voorts nadere informatie doen toekomen over het Poolse afstammingsrecht die naar uw oordeel bij de beoordeling van de onderhavige zaak van belang zou kunnen zijn?
  • heeft u verder nog iets op te merken dat u voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang acht?
Het IJI zal ten behoeve van het onderzoek deze beschikking, de beschikking van
13 juli 2020 en de inhoud van het dossier toegezonden krijgen. De rechtbank verzoekt het IJI voor
18 augustus 2020verslag te doen van de bevindingen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, jurisprudentie en eventuele (toonaangevende) literatuur. Ten slotte verzoekt de rechtbank het IJI om in de rapportage beperkt gebruik te maken van het letterlijk citeren uit bronnen die niet in de Nederlandse taal zijn gesteld, dan wel deze bronnen te vertalen of te voorzien van een samenvatting in het Nederlands.
Na ontvangst van de rapportage van het IJI zal de rechtbank een afschrift aan de moeder, althans aan haar advocaat, en de belanghebbenden zenden. Zij krijgen vervolgens een termijn van twee weken om schriftelijk te reageren op de rapportage en (eventueel gewijzigde) standpunten in te nemen.
Iedere verdere beslissing zal pro forma worden aangehouden als hierna te melden.
Het vervolg van deze procedure
Na ontvangst van de rapportage van het IJI en de eventuele reacties daarop van de moeder, de man, de bijzondere curator en de raad zal het verdere verloop van de procedure worden bepaald. Partijen dienen er rekening mee te houden dat als uitgangspunt geldt dat geen nadere zitting volgt, omdat de zaak al inhoudelijk tijdens een mondelinge behandeling is besproken en de standpunten bij de rechtbank genoegzaam bekend zijn. Indien de rechtbank zich op basis van de rapportage en/of de schriftelijke reacties voldoende voorgelicht acht om een (eind)beschikking te wijzen, zal dan ook geen nadere zitting volgen. Indien (één van) partijen een nadere zitting nodig vinden, dient dit bij hun reactie op de rapportage gemotiveerd te worden verzocht. De rechtbank zal vervolgens beslissen over het verdere verloop van de procedure. De rechtbank kan beslissen dat er dan direct een beschikking komt of dat er nog een zitting wordt gepland.
Proceskosten
De tot op heden gemaakte proceskosten zullen worden gecompenseerd.
De beslissing
De rechtbank:
verzoekt het Internationaal Juridisch Instituut een onderzoek te verrichten naar de vraagstelling zoals hierboven weergegeven en daarover te rapporteren,
uiterlijk op
18 augustus 2020;
bepaalt dat de rechtbank het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut na ontvangst zal doorsturen naar de moeder, althans haar advocaat, en de belanghebbenden;
verzoekt de moeder, althans haar advocaat, en de belanghebbenden
uiterlijk twee wekenna ontvangst van de onderzoeksresultaten van het Internationaal Juridisch Instituut daarop schriftelijk te reageren, (eventueel gewijzigde) standpunten weer te geven en zich ook uit te laten over de gewenste voortgang van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot het verzoek van de moeder
pro formaaan tot
1 september 2020;
compenseert de tot op heden gemaakte proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 30 juli 2020.
mku
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.