ECLI:NL:RBOBR:2020:6602

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
8694050 \ EJ VERZ 20-419
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag met toestemming UWV na langdurige arbeidsongeschiktheid en verzoek tot herstel van dienstbetrekking

In deze zaak verzoekt [eiser] om herstel van zijn arbeidsovereenkomst met de Belastingdienst, na een ontslag dat is verleend met toestemming van het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. [eiser] is sinds 1986 werkzaam voor de Belastingdienst en heeft te maken met een chronische oogaandoening, waardoor hij niet in staat is om zijn werkzaamheden volledig uit te voeren. Na een periode van ziekteverlof heeft het UWV toestemming verleend voor ontslag, omdat [eiser] niet binnen 26 weken hersteld zou zijn. [eiser] stelt echter dat er mogelijkheden zijn voor re-integratie in een aangepaste functie, mits de werkplek goed is ingericht en de adviezen van deskundigen worden opgevolgd. De Belastingdienst betwist dit en stelt dat er geen loonwaarde is voor het werk dat [eiser] zou kunnen verrichten.

De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende duidelijkheid is over de loonwaarde van de benutbare mogelijkheden van [eiser]. De rapportages van deskundigen wijzen op de noodzaak van werkplekaanpassingen, die niet volledig zijn opgevolgd door de Belastingdienst. De rechtbank besluit om een deskundigenbericht aan te vragen om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden voor [eiser] om in zijn eigen functie te re-integreren. Partijen worden uitgenodigd om zich uit te laten over de wenselijkheid van dit deskundigenonderzoek. De beslissing over het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt aangehouden tot na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 8694050 \ EJ VERZ 20-419
Beschikking van 30 december 2020 op een verzoek als bedoeld in artikel 7:682 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. I.J.A.J. Hanssen.
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Staatssecretaris van Financiën-Fiscaliteit en Belastingdienst),
zetelende te Den Haag en mede kantoorhoudende te Eindhoven,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. G.E.C. van Brenk.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “de Belastingdienst” worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van het geding blijkt uit de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2020 en de daarin genoemde stukken, in welke beschikking de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant is verwezen;
- het veranderde/verbeterde verzoekschrift met producties, door de rechtbank Oost-Brabant ontvangen op 9 november 2020;
- het faxbericht van 3 november 2020 van de zijde van de Belastingdienst met aanvullende producties 19 tot en met 24;
1.2.
Op 10 november 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De beide gemachtigden hebben tijdens de zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
1.3.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het UWV heeft de Belastingdienst toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen omdat hij vanwege ziekte of gebreken langdurig niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten. In deze zaak staat de vraag centraal of die toestemming terecht is gegeven. In dat kader staat tussen partijen, onder meer en voor zover relevant, het volgende vast.
2.2.
[eiser] , geboren [geboortedatum] , was sinds 1986 werkzaam voor de Belastingdienst. De laatste jaren was hij werkzaam voor 28 uur per week als behandelfunctionaris van bezwaarzaken, waarbij hij veel achter de computer werkte.
2.3.
[eiser] heeft een chronische oogaandoening (retinitis pigmentosa). Dat kenmerkt zich door uitval van primair de perifere gezichtsvelden, maar uiteindelijk ook het centrale zien en leidende uiteindelijk tot volledige blindheid. Gedurende het dienstverband was sprake van kokerzien. Dat wil zeggen dat het centrale zien behouden is gebleven maar de perifere gezichtsvelden niet kunnen worden benut. Het centrale zien is verder beperkt.
2.4.
Vanwege deze problematiek heeft [eiser] zich op 14 mei 2014 ziek gemeld. Op verzoek van de Belastingdienst is door Koninklijke Visio, een expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen (verder te noemen: Visio), een rapportage opgesteld. Visio heeft, onder andere, adviezen voor ICT en werkplekaanpassing gegeven.
2.5.
In 2015 is [eiser] hersteld verklaard.
2.6.
Op 2 januari 2018 heeft [eiser] zich weer ziek gemeld, zij het gedeeltelijk (12 uur per week). Hij is vier uur per dag, drie dagen thuis en één dag op kantoor, dus 16 uur per week blijven werken.
2.7.
Op 5 februari 2018 heeft op verzoek van de Belastingdienst een computer- toegankelijkheidonderzoek plaatsgevonden door [K] . Ook [K] heeft, onder andere, adviezen voor ICT en werkplekaanpassing gegeven.
2.8.
In augustus 2018 is door de arbo-arts Tofield een Functionele MogelijkhedenLijst (FML) opgesteld.
2.9.
In september 2018 is een arbeidsdeskundige rapportage opgesteld door de arbeidsdeskundige [A] (bijlage 6 bij het verbeterd verzoekschrift). Hierin wordt onder meer geconcludeerd dat [eiser] , vanwege zijn beperkingen, een productiviteit van circa 60% heeft.
2.10.
Op 28 november 2018 is het softwareprogramma Supernova, dat het lezen gemakkelijker moet maken, op de laptop van [eiser] geïnstalleerd.
2.11.
Op 3 december 2018 heeft [eiser] zich volledig ziek gemeld.
2.12.
Op 5 december 2018 is door de arbeidsdeskundige [B] van het UWV een deskundigenoordeel afgegeven (bijlage 13 bij het verbeterd verzoekschrift). Hierin wordt geconcludeerd, dat de re-integratie-inspanningen van de Belastingdienst niet voldoende zijn omdat de loonwaardebepaling door de arbeidsdeskundige op 10 september 2018 niet adequaat heeft plaatsgevonden.
2.13.
Begin januari 2019 heeft de second-opinion-arts [C] geoordeeld dat er meer beperkingen zijn (bijlage 14 bij het verbeterd verzoekschrift).
2.14.
Op 11 april 2019 heeft [eiser] een WIA-uitkering aangevraagd.
2.15.
In verband met de WIA-aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden door [D] (arts) en [E] (verzekeringsarts). Daarvan is een rapport d.d. 20 mei 2019 opgemaakt (bijlage 16 bij het verbeterd verzoekschrift).
2.16.
In het kader van de WIA-aanvraag is een arbeidsdeskundig rapport opgemaakt door arbeidsdeskundige [F] . In dit rapport d.d. 6 juni 2019 (bijlage 4 bij verweerschrift) is de mate van arbeidsongeschiktheid beoordeeld. In het rapport is, onder andere, het volgende opgenomen:
“4. Beoordeling arbeidsmogelijkheden en vaststelling verdiencapaciteit
4.1.
Maatgevende arbeid
De heer [eiser] is niet geschikt voor de maatgevende arbeid.
Zijn belastbaarheid ten opzichte van de belasting in de functie wordt overschreden op meerdere punten van het persoonlijk, sociaal functioneren en dynamische handelingen, zoals zien, lezen, toetsenbord en muis bedienen en vervoer. Tevens voldoet het werk niet aan de gestelde voorwaarden, zoals oa een voorspelbare werksituatie, geen storingen/onderbrekingen en geen deadlines/productiepieken.
In het werk is zien en lezen noodzakelijk bij het uitvoeren van oa beeldscherm werkzaamheden. Klant is fors beperkt op zien en lezen.
In het werk is er sprake van storingen en onderbrekingen. Klant is aangewezen op werk waarin geen storingen of onderbrekingen voorkomen.
In het werk is er sprake van deadlines en productiepieken. Klant is aangewezen op werk zonder deadlines en productiepieken.
In het werk is er sprake van werken met een toetsenbord en muis meer dan 4 uur per dag. Klant kan dit ongeveer een uur per dag.
Een werkdag betreft 8 uur per dag. Klant kan gemiddeld ongeveer 4 uur per dag werken.
Deze overschrijdingen zijn niet op te lossen door inzet van een voorziening.
(…)
4.3.
Algemeen geaccepteerde arbeid
(…)
Ik heb geen functies kunnen selecteren die klant in theorie zou kunnen verrichten. Daarom heb ik geen verdiencapaciteit kunnen vaststellen.
5. Arbeidsongeschiktheidsberekening
(…)
Omdat ik geen verdiencapaciteit kan vaststellen is het arbeidsongeschiktheidspercentage daarmee vastgesteld op 100%.”
2.17.
Bij beslissing van 7 juni 2019 heeft het UWV met ingang van 20 juni 2019 aan [eiser] een IVA-uitkering toegekend. Het UWV heeft toegelicht dat [eiser] deze uitkering krijgt omdat hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en geen of een geringe kans op herstel heeft.
2.18.
Eind 2019 is [eiser] gestart met het volgen van cursussen bij [K] op het gebied van mobiliteit, communicatie, omgaan met hulpbehoevendheid en energiemanagement.
2.19.
Op 14 februari 2020 heeft [eiser] gesproken met de heer [G] (plaatsvervangend directeur MKB Eindhoven) en mevrouw [H] (re-integratiemanager), beiden werkzaam bij de Belastingdienst, over een beëindiging van het dienstverband. [eiser] heeft aangeboden om binnen de organisatie werkzaamheden te blijven uitvoeren. [G] heeft toegezegd een uiterste inspanning te doen om binnen de mogelijkheden die de IVA-uitkering biedt, nadere afspraken te maken met betrekking tot het aanbieden van activiteiten binnen de Belastingdienst.
2.20.
Bij brief van 20 februari 2020 heeft de Belastingdienst aan [eiser] geschreven:
“Op 14 februari 2020 is met u gesproken over het voornemen om uw dienstverband te beëindigen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. U bent namelijk op 2 januari 2020 104 weken arbeidsongeschikt. Het is niet mogelijk gebleken om voor u andere passende werkzaamheden te vinden.
Nu ik van oordeel ben dat er geen verdere invulling aan uw arbeidsovereenkomst gegeven kan worden, zal het UWV worden gevraagd om toestemming om over te gaan tot beëindiging van uw dienstverband.”
2.21.
Op of omstreeks 26 februari 2020 heeft de Belastingdienst toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen.
Het UWV heeft bij besluit van 18 maart 2020 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Het UWV overweegt dat uit de toekenning van de IVA-uitkering aan [eiser] volgt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarmee is voor het UWV duidelijk dat herstel of herplaatsing niet aan de orde is voor [eiser] . In dit licht vindt het UWV het aannemelijk dat [eiser] niet binnen 26 weken zal herstellen voor het verrichten van zijn werk of binnen 26 weken zijn werk in aangepaste vorm kan verrichten. Ook ontbreken mogelijkheden tot herplaatsing.
2.22.
De Belastingdienst heeft met gebruikmaking van de verleende toestemming de arbeidsovereenkomst bij brief van 27 maart 2020 opgezegd tegen 31 juli 2020.
2.23.
Op verzoek van [eiser] heeft verzekeringsgeneeskundige [I] een actueel medisch oordeel afgegeven. [I] heeft [eiser] op 11 september 2020 gezien en zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 28 september 2020 (bijlage 24 bij het verbeterd verzoekschrift). Hierin wordt onder meer geconcludeerd dat [eiser] ongeveeer 20 uur per week kan werken, dat de werkplek optimaal aangepast dient te zijn aan de visuele handicap en dat aannemelijk is dat controle van het werk van [eiser] door derden nodig is om fouten ten gevolge van de visuele beperking te corrigeren.
2.24.
Uit de rapportage van arbeidsdeskundige [J] van 9 oktober 2020 (bijlage 25 bij het verbeterd verzoekschrift) volgt dat [eiser] , onder bepaalde voorwaarden, mogelijk deels geschikt te achten is voor het eigen werk. In het rapport is, onder andere, het volgende opgenomen:
“Door het takenpakket te beperken tot alleen de taak bezwaarzaken afhandelen, blijven alleen de knelpunten beeldschermwerk en uren dag/week staan. Werknemer is in staat om meerdere keren op een dag maximaal 45 minuten beeldschermwerk te verrichten en moet dan een pauze nemen van 15-30 minuten. Werknemer kan maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week werken.
Werknemer zou dus daags 4 keer een uur kunnen werken, waarbij hij dan 45 minuten computertaken verricht en het overige kwartier telefonisch overleg-momenten heeft met collega’s om casussen te bespreken, telefonisch contact met leidinggevende dan wel telefonisch contact met derden te hebben.
Wel is het legitiem om te veronderstellen dat er sprake van tempoverlies is in het werk. (…)
Afhankelijk van het juiste gebruik van hulpmiddelen, juiste verlichting, instellingen op de PC, energiebalans etc. zal dit tempoverlies minder zijn. (…)
Voorwaarden om tot geslaagde re-integratie te kunnen komen zijn:
  • Een goed ingerichte werkplek waar de adviezen van het werkplekadvies zijn opgevolgd
  • Een opfriscursus bij Visio of [K] om het blindtypen en de sneltoetsen in Word weer eigen te maken en zo nodig ook voor Supernova een training om hier mee te leren werken
  • Grotendeels thuiswerken, minimaal 4 dagen
  • Reizen buiten de spits en niet in het donker en oefenen van de route van huis naar het werk met de mobiliteitstrainer
  • Bij problemen direct kunnen terugvallen op een collega of leidinggevende
  • 2-wekelijks evaluaties met leidinggevende tijdens de opbouw, maar ook daarna maandelijks kort evalueren
  • Tussen de werkblokken door minimaal 15-30 minuten visuele rust inbouwen
  • In eerste instantie controle van de werkzaamheden en als het goed gaat kan dit langzaam worden afgebouwd.
Onderstaand opbouwschema zou hierbij aangehouden kunnen worden. (…) Voor elke volgende stap in het opbouwschema dient een evaluatiemoment te worden ingepland tussen leidinggevende en werknemer. Werknemer kan op deze manier ervaren wat zijn belastbaarheid in werk is. Tevens kan worden bijgehouden hoe productief hij is en hoeveel controletijd nodig is. Op basis hiervan kan dan een onderbouwde loonwaarde worden vastgesteld. (…) Alvorens tot definitieve loonwaarde afspraken te komen is het verstandig om de duurzaamheid te toetsen, gedurende 3 maanden.”

3.Het verzoek

3.1.
[eiser] verzoekt primair – kort gezegd – de Belastingdienst te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen, op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), één en ander op straffe van een dwangsom. Dit onder doorbetaling van het verschil tussen het laatstverdiende bruto maandsalaris en de ontvangen bruto IVA-uitkering, en voor zover herstel van de arbeidsovereenkomst later plaatsvindt dan 31 juli 2020 om een voorziening te treffen aangaande het verschil tussen het laatstverdiende bruto maandsalaris en de ontvangen bruto IVA-uitkering, één en ander te verhogen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.2.
Aan dit verzoek legt [eiser] – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
De opzegging door de Belastingdienst is in strijd met artikel 7:669 lid 3, onderdeel b, BW omdat geen sprake is van een situatie waarin ontslag wegens twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer gerechtvaardigd is. Binnen een periode van 26 weken is herplaatsing in de eigen aangepaste functie mogelijk, mits voldaan wordt aan optimale werkplekaanpassingen. [eiser] heeft dat al aangegeven tijdens het gesprek op 14 februari 2020 en het wordt bevestigd door de rapportages van [I] d.d. 28 september 2020 en [J] van 9 oktober 2020. Van de Belastingdienst kan en mag worden gevergd, dat zij de door [J] genoemde voorwaarden voor herplaatsing realiseert. Sterker nog: al veel eerder hadden bijvoorbeeld adviezen met betrekking tot met name de werkplekinrichting (passende lichtomstandigheden) opgevolgd moeten worden door de werkgever.
Daar komt bij dat door het UWV onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat de Belastingdienst niet heeft voldaan aan haar re-integratie-verplichtingen uit de wet en heeft nagelaten vanaf de datum van volledige ziekte-uitval op 3 december 2018 te zoeken naar herplaatsingsmogelijkheden voor [eiser] . De Belastingdienst heeft geen enkele re-integratie-inspanning gedaan en nagelaten herplaatsingsmogelijkheden te onderzoeken. De Belastingdienst heeft hem dus onvoldoende begeleid tijdens ziekte, aldus [eiser] . Dat door de Belastingdienst niets is gedaan aan zijn re-integratie (begeleiding) is ernstig verwijtbaar.
3.3.
[eiser] heeft subsidiair een verzoek gedaan om ten laste van de Belastingdienst een billijke vergoeding toe te kennen, op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel c, BW. Volgens hem moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft haar re-integratieverplichtingen ernstig geschonden en hem onvoldoende begeleid tijdens ziekte door vanaf de datum van het uitvallen op 3 december 2018 helemaal niets te doen op re-integratie-gebied, terwijl de deskundige op 5 december 2018 had aangegeven dat de Belastingdienst tekortgeschoten was in haar re-integratieverplichtingen en er adviezen lagen van deskundigen hoe te komen tot een optimalisatie van de re-integratie. Er was wel degelijk sprake van benutbare mogelijkheden en van een concrete mogelijkheid tot herplaatsing. Was de Belastingdienst haar re-integratieverplichtingen daadwerkelijk nagekomen, dan is reëel te veronderstellen – aangezien [eiser] vanwege de benutbare mogelijkheden voor 20 uur te re-integreren was in zijn eigen aangepaste functie – dat de arbeidsovereenkomst had voortgeduurd tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het inkomensverlies tot zijn pensioengerechtigde leeftijd bedraagt € 148.000,-. Daarom dient dat bedrag aan billijke vergoeding te worden toegekend, aldus [eiser] .

4.Het verweer

4.1.
De Belastingdienst verweert zich en stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
[eiser] is met zijn ernstige arbeidsbeperkingen niet meer inzetbaar bij de Belastingdienst. Als de functionele mogelijkhedenlijst (FML) zoals weergegeven in onderdeel 3.2 van de arbeidsdeskundige rapportage van 6 juni 2019 in ogenschouw wordt genomen, zijn er geen werkzaamheden denkbaar die daadwerkelijk loonwaarde vertegenwoordigen. Met de beperkingen van [eiser] is productief werk niet mogelijk. Binnen de Belastingdienst is het voor vrijwel alle functies nodig om met een beeldscherm te werken (in combinatie met toetsenbord en muis) en veel te lezen. [eiser] is echter fors beperkt op zien en lezen en volgens de FML hooguit één uur per dag in staat om een toetsenbord en muis te bedienen. Daarnaast is reizen naar het werk zeer beperkt mogelijk en is hij aangewezen op werk waarin hij kan terugvallen op collega’s en leidinggevende. Dit laatste blijkt in de praktijk een te groot beslag op de (beschikbare tijd van) collega’s te leggen.
Naar aanleiding van het gesprek op 14 februari 2020 is nog een laatste keer intern besproken en bekeken of er toch geen mogelijkheden waren voor [eiser] , maar de uitkomst hiervan was dat zijn beperkingenf – onverminderd – te ernstig zijn om passend werk aan te kunnen bieden. Van haar als werkgever kan niet worden verwacht dat zij een functie voor [eiser] creëert die feitelijk geen enkele toegevoegde waarde heeft voor de organisatie en geen loonwaarde vertegenwoordigt.
Zij heeft tijdens het dienstverband heel veel gedaan voor [eiser] om hem in staat te stellen te werken. Zo mocht hij vier dagen per week thuiswerken, werd hij vrijgesteld van taken en werden de makkelijkere zaken aan hem toebedeeld. Ook werd zijn werkplek thuis en op kantoor zoveel als mogelijk aangepast met het doel hem in staat te stellen passende werkzaamheden te verrichten. Ook is hem een spraakherkenningsprogramma ter beschikking gesteld.
Er is dan ook voldaan aan de wettelijke vereisten om te komen tot een ontslag op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid en het UWV heeft op goede gronden toestemming verleend voor ontslag. Zij heeft met gebruikmaking van die toestemming redelijkerwijs de arbeidsovereenkomst mogen opzeggen.
Ook het subsidiaire verzoek moet worden afgewezen; gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen door de Belastingdienst, zodat voor een billijke vergoeding geen plaats is.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de Belastingdienst moet worden veroordeeld om de arbeidsovereenkomst te herstellen. Als dat verzoek niet kan worden toegewezen komt subsidiair de vraag aan de orde of aan [eiser] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Uit artikel 7:682 lid 1 sub a BW volgt, dat op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:671a BW is opgezegd met de toestemming van het UWV, de werkgever kan worden veroordeeld de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
Heeft het UWV terecht toestemming verleend?
5.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het UWV terecht een ontslagvergunning aan de Belastingdienst heeft verleend, moet de rechter toetsen aan dezelfde, wettelijke criteria, als die voor het UWV gelden (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 31). Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval.
5.4.
Partijen houdt vooral verdeeld of [eiser] nog benutbare arbeidsmogelijkheden heeft. [eiser] stelt dat dat zo is, maar verwijt de Belastingdienst dat zij hem onvoldoende begeleiding heeft geboden, als gevolg waarvan het UWV ten onrechte heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat hij niet binnen 26 weken zijn werk in aangepaste vorm kan verrichten.
De Belastingdienst betwist dat; zij stelt dat [eiser] door de ernstige arbeidsbeperkingen niet meer inzetbaar was en is in zijn werkzaamheden, ook niet in aangepaste vorm.
5.5.
Bij de beoordeling of de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 3 sub b BW spelen de volgende aspecten een rol.
5.6.
Er moet sprake zijn van ziekte of gebreken van de werknemer waardoor hij niet meer in staat is de eigen werkzaamheden (‘de bedongen arbeid’) te verrichten. Verder is vereist dat na ommekomst van de wachttijd van 104 weken aannemelijk moet zijn dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden of binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht.
5.7.
Vaststaat dat [eiser] een visuele handicap heeft. [eiser] erkent dat hij als gevolg daarvan duurzaam ongeschikt is voor zijn eigen functie (alinea 36 van het verbeterde verzoekschrift). Hij is echter van mening dat hij wel degelijk binnen 26 weken aangepast werk in zijn eigen functie kan verrichten (alinea 37 van het verbeterde verzoekschrift).
5.8.
In het hiervoor aangehaalde rapport van de arbeidsdeskundige van 6 juni 2019 wordt geconcludeerd dat [eiser] niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, ook niet met inzet van voorzieningen. [eiser] stelt zich echter terecht op het standpunt dat uit de rapportages van de verzekeringsgeneeskundige [I] (productie 24) en de arbeidsdeskundige [J] (productie 25) volgt dat – onder de juiste voorwaarden – kan worden gekomen tot een succesvolle re-integratie van [eiser] in zijn eigen aangepaste functie binnen een termijn van 26 weken. Aan de stelling van de Belastingdienst dat deze rapporten buiten beschouwing moeten worden gelaten, wordt voorbijgegaan, evenals aan haar stelling dat als zij was gekend in het onderzoek, dit zou hebben geleid tot een volledig andere uitkomst. [I] heeft aansluiting gezocht bij de door [C] opgestelde FML van 14 januari 2019 (de second opinion) en de door [D] opgestelde kritische FML van 20 mei 2019 (in het kader van de WIA-aanvraag). Ook [D] ging uit van de mogelijkheid van werken gedurende maximaal 4 uur per dag, met een maximum van 20 uur per week.
Niet in geschil is dat [eiser] forse beperkingen heeft en dat werkplekaanpassingen nodig zijn. Daarbij is vast komen staan dat de door Visio en [K] gegeven adviezen voor de werkplekaanpassing, meer specifiek op het gebied van verlichting, nooit (volledig) zijn opgevolgd. En dát is, zo volgt uit het rapport van [J] , wel een essentiële voorwaarde om te komen tot een succesvolle re-integratie. Op basis van deze laatste twee rapporten kan daarom niet worden uitgesloten dat er voor [eiser] toch nog benutbare mogelijkheden zijn in aangepast eigen werk.
5.9.
Anderzijds heeft de Belastingdienst terecht aangevoerd dat van haar niet kan worden gevergd om [eiser] werkzaamheden aan te bieden, die niet van toegevoegde waarde zijn voor de organisatie. Het eventueel door [eiser] te verrichten werk moet wel een voldoende loonwaarde vertegenwoordigen. Daarover is echter onvoldoende bekend, zoals ook [J] in haar rapport heeft opgemerkt. [eiser] stelt weliswaar dat er binnen de Belastingdienst een normstelling bestaat om per 4 uur een bezwaarschrift te behandelen, en dat hij ook met zijn beperkingen aan die normstelling heeft voldaan, maar dat is niet onderbouwd. Ook [J] gaat uit van enig tempoverlies als gevolg van de beperkingen van [eiser] . De Belastingdienst stelt dat er geen loonwaarde is en verwijst daartoe naar het rapport van [F] (productie 4 bij verweerschrift), maar [F] heeft geoordeeld dat er geen verdiencapaciteit is omdat hij geen functies heeft kunnen selecteren die [eiser] in theorie zou kunnen verrichten. Dat rapport is opgesteld in het kader van de WIA-aanvraag. Thans wordt uitgegaan van benutbare mogelijkheden in aangepast eigen werk. Bovendien dateert het rapport van [F] uit de periode voordat [eiser] de cursussen bij [K] heeft gevolgd.
5.10.
Duidelijkheid over de loonwaarde van de benutbare mogelijkheden is een vereiste, voordat eventueel kan worden overgegaan tot het herstellen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter acht het daarom voorshands nodig op dit punt een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n) dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. Voor het geval partijen het eens zijn over de persoon van een deskundige wordt hen verzocht om na te gaan of de betreffende persoon bereid en in staat is als deskundige op te treden. Vooralsnog zal het voorschot voor de kosten van het deskundigenonderzoek door ieder van partijen bij helfte moeten worden gedragen.
5.11.
Partijen wordt verzocht zich uiterlijk woensdag 20 januari 2021 schriftelijk bij akte uit te laten over hetgeen hierboven in randnummer 5.10 is gesteld. Iedere verdere belissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
stelt partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk woensdag 20 januari 2021 bij akte uit te laten zoals bedoeld in overweging 5.10;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter en op woensdag 30 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.