Overwegingen
1. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 15 oktober 2020 een brief van eiseres ontvangen. Bij deze brief is een e-mail gevoegd van een jurist van DAS. Deze brief is na sluiting van het onderzoek gestuurd en ontvangen en de rechtbank heeft daarin geen aanleiding gezien tot heropening van het onderzoek. Om die reden wordt deze brief buiten beschouwing gelaten. De brief wordt in het dossier opgenomen.
2. Eiseres heeft het volgende verzoek gedaan: “
De door u over ons in openbare stukken
d.d. 12 nov. 2013 vertelde onjuistheden hebben dagelijks nog grote gevolgen voor ons.
(…)
Meerdere malen hebt u naar ons en ook naar andere instanties aangegeven, dat er helder is gecommuniceerd over deze kwestie. U hebt ook naar ons gemeld, dat de toegezegde aanpassingen zijn meegenomen in alle verzonden brieven en stukken vanaf begin december 2013. Volgens schriftelijke toezegging van u aan ons zou u deze correcties ook blijvend meenemen in alle volgende stukken.
Op basis van de Wet Openbaar Bestuur ontvang ik zo spoedig mogelijk van u alle brieven en stukken (verslagen etc.) waaruit dat duidelijk blijkt. Ik denk daarbij aan alle correspondentie gedaan aan de bewoners en eigenaar van de dienstwoning en het bedrijf. Zo ook aan alle instanties waarmee u over dit duidelijke onderwerp overleg hebt gehad. Min. BZK, CDK, Nationale Ombudsman, GGD, LEV-, Metaalunie, Politie, gemeenteraad etc.
3. Bij het primaire besluit heeft het college het verzoek afgewezen. Bij het bestreden
besluit heeft het college zijn primaire besluit gehandhaafd. Het college stelt zich
op het standpunt dat de door eiseres bedoelde documenten niet in zijn bezit zijn, omdat zij met de door eiseres bedoelde personen niet hebben gecorrespondeerd over het aangegeven onderwerp. Het tweede onderdeel van het verzoek, dat ziet op de correspondentie met instanties, is afgewezen, omdat de gevraagde informatie al openbaar is gemaakt bij besluit van 11 december 2018 gericht aan [naam 1] Dit besluit is genomen naar aanleiding van een Wob-verzoek van de echtgenoot van eiseres.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het standpunt dat de betreffende stukken er niet zijn, niet
alleen onbevredigend, maar ook twijfelachtig is. Zij wijst daarbij op het antwoord van het college op de vraag van de Commissaris van de Koning in de brief van 29 juni 2015. Eiseres wenst in ieder geval openbaarmaking van de stukken waaruit blijkt dat die correcties zijn gedaan. Volgens eiseres gaat het om 15 tot 20 brieven. Verder heeft eiseres aangevoerd dat haar Wob-verzoek verder gaat dan dat van haar echtgenoot in 2018 en dat het is gebaseerd op gedane ambtelijke en bestuurlijke toezeggingen aan de kant van het college.
5. Volgens eiseres is zij daarnaast ten onrechte niet gehoord door de Intergemeentelijke commissie bezwaarschriften Gemert-Bakel-Laarbeek (de bezwaarschriftencommissie) en had zij er wel belang bij om haar verhaal daar te doen. Die gelegenheid is haar ook in het vooruitzicht gesteld blijkens de brief van 26 augustus 2019 en dit blijkt ook uit de gestelde beslistermijn van twaalf weken.
6. Tot heeft eiseres aangevoerd dat het college alsnog over dient te gaan tot uitbetaling van
de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift.
De beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat in deze Wob-procedure uitsluitend ter beoordeling staat de vraag of het college een juiste beslissing heeft genomen op het verzoek van eiseres. De door eiseres gestelde vraag of de burgemeester zich in zijn antwoord aan de Commissaris van de Koning van onwaarheden heeft bediend of de door hem anderszins gedane toezeggingen niet is nagekomen, kan in deze procedure daarom niet aan de orde komen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:19. 8. Vervolgens stelt de rechtbank vast, zoals ook tijdens de zitting is besproken, dat het Wob-verzoek niet in tijd is beperkt. Zoals namens het college is toegelicht is het eerste deel van het Wob-verzoek toegespitst op correspondentie met de bewoners van de dienstwoning en de eigenaar van het bedrijf waarin door het college is bevestigd dat eiseres en haar echtgenoot op geen enkele wijze hebben aangezet tot het indienen van bezwaren door omwonenden en dat zij nooit hebben gevraagd om handhaving op de hal en de bedrijfswoning. Het tweede deel van het Wob-verzoek gaat over correspondentie hierover met instanties.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingis het – wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt – in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder een bestuursorgaan berust. Het is in dit geval dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat er meer documenten over deze kwestie zijn.
10. Eiseres heeft in dit verband gewezen op de brief van de Commissaris van de Koning van 29 juni 2015 waarin om advies wordt gevraagd over de kwestie tussen partijen. In reactie op de stelling dat regelmatig toezeggingen worden gedaan om correcties aan te brengen in verslag maar dat dit vervolgens niet gebeurt, heeft het college de Commissaris van de Koning laten weten dat de gevraagde correcties in zijn beleving voor zover mogelijk zijn gedaan. In tegenstelling tot eiseres, leidt de rechtbank hier niet uit af dat er meer documenten moeten zijn die zien op het gevraagde. Tijdens de zitting heeft eiseres gewezen op bijeenkomsten die hebben plaatsgevonden met omwonenden en de eigenaar van het bedrijf. Ook daarin ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het college dat er niet meer documenten zijn die zien op deze aangelegenheid. De omstandigheid dat een bijeenkomst plaatsvindt waar over de aangelegenheid wordt gesproken, hoeft immers niet te betekenen dat van die bijeenkomst een verslag wordt gemaakt of dat daar anderszins iets van op papier wordt gezet. Ook heeft eiseres gewezen op de stukken die van de Nationale Ombudsman zijn ontvangen. Uit wat tijdens de zitting is besproken blijkt dat deze stukken zien op het klachtdossier dat door de Nationale Ombudsman is opgesteld over de gemeente en zien die stukken niet op wat met het Wob-verzoek is beoogd.
11. Daarnaast heeft eiseres verzocht om alle correspondentie met instanties waarmee het college over de aangelegenheid overleg heeft gehad. Het gaat om instanties als het ministerie van Binnenlandse Zaken, de Commissaris van de Koning, de Nationale Ombudsman, de GGD, LEV-, de Metaalunie, de politie, de gemeenteraad etc. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat die informatie al is verstrekt met het besluit van 11 december 2018 in reactie op het Wob-verzoek van de echtgenoot van eiseres.
12. Tijdens de zitting heeft eiseres toegelicht dat haar verzoek op dit punt is gericht op de toezeggingen die zijn gedaan en dat het Wob-verzoek van haar echtgenoot zich toespitste op de onjuistheid die de gemeente aan het ministerie van Binnenlandse Zaken zou hebben gemeld. Met het besluit van 11 december 2018 heeft het college positief beslist op het verzoek van de echtgenoot van eiseres, voor zover de gevraagde stukken bij het college berusten. Los van de vraag of de achtergrond en de inhoud van de Wob-verzoeken van eiseres en haar echtgenoot letterlijk hetzelfde is, ziet de rechtbank in wat door eiseres hierover naar voren is gebracht geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat er nog meer correspondentie met de betreffende instanties zou moeten zijn over deze aangelegenheid dan al is verstrekt aan haar echtgenoot.
13. De rechtbank is – gelet op het voorgaande – dan ook van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er meer stukken bij het college zijn, die vallen onder de reikwijdte van dit Wob-verzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Van het horen kan slechts met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien, als er naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het Wob-verzoek en het bezwaarschrift het college heeft kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan in dat geval van het horen worden afgezien. Dat eiseres op basis van de brief van 26 augustus 2019 in de veronderstelling verkeerde dat een hoorzitting zou plaatsvinden, maakt dit niet anders. De brief van 26 augustus 2019 betreft een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift waarin de bezwaarprocedure uiteen wordt gezet, waaraan verder geen verwachtingen kunnen worden ontleend. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
15. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het college eiseres geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Op grond van artikel 15 van de Wob is de dwangsomregeling van de Awb (paragraaf 4.1.3.2) niet van toepassing op besluiten op grond van de Wob en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten. Ook deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.