ECLI:NL:RBOBR:2020:6482

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
19/3255
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inhouding op uitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was toegewezen met ingang van 4 april 2019. Echter, verweerder besloot om maandelijks € 62,- in te houden op de uitkering vanwege een openstaande schuld. Eiseres was het niet eens met deze inhouding en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhouding van € 62,- per maand is gebaseerd op een openstaande schuld van eiseres aan verweerder, die voortvloeit uit een eerdere intrekking van haar bijstandsuitkering. Eiseres betoogde dat er geen sprake was van een openstaande schuld en dat de inhouding onrechtmatig was. Tijdens de zitting heeft verweerder toegezegd de inhouding stop te zetten als het beroep tegen de intrekking en terugvordering slaagt. Eiseres heeft echter geen afzonderlijke gronden ingediend tegen het inhoudingsbesluit, waardoor de rechtbank oordeelde dat de inhouding terecht was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H.M.S. Crienen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegewezen met ingang van 4 april 2019. Ook heeft verweerder besloten om maandelijks € 62,- in te houden op de uitkering vanwege een openstaande schuld.
Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was sociaal rechercheur de heer [naam 2] aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij besluit van 28 maart 2019 heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Pw ingetrokken en beëindigd met ingang van 1 maart 2018. Op 30 april 2019 heeft eiseres opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag toegewezen met ingang van 4 april 2019 maar heeft daarbij besloten om maandelijks een bedrag van € 62,- in te houden op de toegewezen uitkering vanwege een openstaande schuld. Verweerder heeft in de zaak die bekend is onder het zaaknummer 19/3257 onterecht ontvangen bijstand van eiseres (en haar ex-echtgenoot [naam 3] ) teruggevorderd wegens het schenden van de inlichtingenplicht. Volgens verweerder heeft eiseres verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met haar ex-echtgenoot. Eiseres heeft daarom een openstaande schuld van € 14.507,26 bij verweerder.
2. Eiseres is het niet eens met dit besluit. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte € 62,- per maand inhoudt op haar uitkering. Er is geen sprake van een openstaande schuld. Verweerder heeft de bijstandsuitkering ten onrechte bij besluit van 28 maart 2019 ingetrokken waardoor ook onterecht bijstand over de periode 1 maart 2018 tot 1 maart 2019 van eiseres en haar ex-echtgenoot wordt teruggevorderd. Deze intrekking en terugvordering heeft verweerder ten onrechte gebaseerd op het schenden van de inlichtingenplicht. Eiseres leeft gescheiden van haar ex-echtgenoot en heeft geen gezamenlijke huishouding gevoerd met hem. Verweerder dient daarom af te zien van deze maandelijkse inhouding op de uitkering.
3. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen het inhoudingsbesluit, maar zij heeft verwezen naar haar beroepsgronden tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit. Kort gezegd luidt het standpunt van eiseres dat de inhouding onrechtmatig is omdat er geen geldschuld bestaat. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat de inhouding van € 62,- wordt stopgezet en teruggedraaid als het beroep tegen de intrekking en de terugvordering slaagt. De gemachtigde van eiseres heeft in reactie daarop aangegeven dat het beroep tegen de inhouding voor de zekerheid is ingediend, en dat het beroep kan worden ingetrokken wanneer de gemeente deze toezegging doet. De rechtbank ziet deze verklaring niet als een intrekking van het beroep tegen de inhouding. Wel stelt de rechtbank vast dat eiseres geen afzonderlijke gronden heeft tegen de inhouding. Gelet op het feit dat de rechtbank in de zaak met het zaaknummer 19/3257 heeft geoordeeld dat de gronden tegen de intrekking en terugvordering niet slagen, slagen deze gronden ook niet ten aanzien van het inhoudingsbesluit. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat er een openstaande schuld is waarvoor verweerder een bedrag kan inhouden op de uitkering.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.F.E. Westland, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 december 2020.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.