ECLI:NL:RBOBR:2020:6427

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
02-127789-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bezit van cocaïne en hennep, en witwassen van geldbedrag

Op 21 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd in P.I. Grave. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van cocaïne en hennep, alsook aan het witwassen van een geldbedrag van € 6.767,70. De feiten vonden plaats op 28 februari 2020 te Tilburg, waar de verdachte op heterdaad werd aangehouden na het aantreffen van harddrugs en een aanzienlijk geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon aantonen dat het geld een legale herkomst had, wat leidde tot de conclusie dat het geld afkomstig was uit misdrijf. De verdachte werd voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank gelastte de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 7 december 2020, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het bezit van XTC, omdat er onvoldoende bewijs was voor dit feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 02.127789.20
Datum uitspraak: 21 december 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1999,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 november 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij, op of omstreeks 28 februari 2020 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,04 gram XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDA (tenamfetamine), MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleen-dioxyethyl en/of 4-broom- 2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB), zijnde amfetamine en/of MDA (tenamfetamine), MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleen-dioxyethyl en/of 4-broom- 2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB), en/of
- ongeveer 6,42 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 2:
hij, op of omstreeks 28 februari 2020 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 126,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 3:
hij, op of omstreeks 28 februari 2020 te Tilburg, althans in Nederland, een voorwerp, te weten 6767,70 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Aan verdachte wordt het bezit van hard- en softdrugs en het witwassen van een geldbedrag van € 6.767,70 verweten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten erkent verdachte dat hij deze verdovende middelen voorhanden heeft gehad. De verdovende middelen waren voor eigen gebruik. De softdrugs had hij samen met vrienden gekocht. Door het “groot” in te kopen zijn de softdrugs goedkoper dan in de shop. Het geld voor de softdrugs is door vrienden bij elkaar gelegd.
Over de herkomst van het geld stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte concrete op voorhand niet onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Weliswaar heeft hij niet de exacte gegevens van alle personen verstrekt, maar zijn verklaringen zijn toch min of meer verifieerbaar doordat zijn moeder bij de politie heeft bevestigd dat hij klussen verrichtte. Ook hebben zijn ouders bevestigd dat zij wetenschap dragen over de verkoop van twee scooters. Zij waren hierbij aanwezig en de naam van een van de kopers is bekend.
Dit alles brengt met zich mee dat niet met voldoende mate van zekerheid gesteld kan worden dat het uitgesloten is dat het bij verdachte aangetroffen geld een legale herkomst heeft, om welke reden de verdediging verzoekt om verdachte van dit feit vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feiten 1 en 2
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van feit 1.
Nu geen NFI-rapport beschikbaar is met betrekking tot de aangetroffen 2,04 gram vermoedelijk XTC en voorts een gebruikersverklaring over de werking van de stoffen ontbreekt, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 2,04 gram XTC, althans stoffen die zijn strafbaar gesteld in lijst I van de Opiumwet, voorhanden heeft gehad.
Nu verdachte de bewezen te verklaren feiten onder 1 en 2 voor het overige ter terechtzitting van 7 december 2020 heeft bekend, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de hierna te noemen bewijsmiddelen niet uitwerken, maar volstaan met de vermelding ervan:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2020;
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] de dato 28 februari 2020, p. 20;
  • het proces-verbaal van bevindingen de dato 29 februari 2020, p. 29;
  • het proces-verbaal van bevindingen de dato 29 februari 2020, p. 64 (cocaïne);
  • het proces-verbaal van bevindingen de dato 29 februari 2020, p. 77 (cocaïne);
  • het proces-verbaal van bevindingen de dato 29 februari 2020, p. 73 juncto het proces-verbaal van bevindingen de dato, p. 93 met betrekking tot de hennep;
Feit 3
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het uit enig misdrijf afkomstig zijn van het geld. Verdachte was weliswaar in het bezit van verdovende middelen maar voor handel daarin is geen bewijs geleverd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de omstandigheid dat bij verdachte een grote hoeveelheid contant geld en verdovende middelen zijn aangetroffen zonder dat verdachte een regulier inkomen heeft, in onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen in het leven roepen.
Het ligt dan op de weg van de verdachte om ter zake de herkomst van dat geld een verklaring te presenteren die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volstrekt onaannemelijk voorkomt, waarvoor het vermoeden van witwassen dient te wijken.
Indien en voor zover een aan die eisen beantwoordende verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte af te leiden, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Ook het onderhavige verwijt zal aan de hand van dit toetsingskader worden beoordeeld.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van het geld:
Op de terechtzitting heeft verdachte de volgende verklaring gegeven:
met betrekking tot het bedrag van € 1.550,00: dit geld heeft hij verdiend met de verkoop van scooters;
met betrekking tot het bedrag van € 1.760,00: dit geld heeft hij gespaard nadat hij klusjes heeft gedaan;
met betrekking tot het bedrag van € 3.800,-: dit geld heeft hij verdiend met zwartwerken.
De rechtbank acht het opvallend dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij het bedrag onder c. ten tijde van de aanhouding bij zich had, omdat hij die middag voor een bedrag van € 2.500,- scooters had verkocht (p. 27 proces-verbaal van bevindingen), terwijl hij op zitting heeft verklaard dat het bedrag onder a. is verdiend met de verkoop van scooters en juist het bedrag dat hij op de dag van zijn aanhouding bij zich had, is verdiend met zwartwerken.
De rechtbank verwerpt de stelling van verdachte, afgelegd ter zitting, inhoudende dat de verbalisant dit verkeerd heeft gehoord en/of heeft opgetekend. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal.
In zijn verhoor bij de politie heeft verdachte ten aanzien van de bedragen a. en b. verklaard dat hij niet weet waarom deze geldbedragen in zijn slaapkamer lagen en dat dit misschien spaargeld van zijn ouders betreft. Later in het verhoor geeft hij aan dat hij inkomen had uit zwart werk en dat hij een deel van zijn loon heeft gespaard, maar hij verklaart daarbij niet dat het in zijn slaapkamer aangetroffen geld dit opgespaarde zwarte loon is. Ter terechtzitting komt verdachte zoals hiervoor reeds aangehaald met de verklaring dat dit geld deels is verdiend met de verkoop van scooters
De rechtbank stelt voorop dat deze wisselende verklaringen van verdachte niet bijdragen aan de geloofwaardigheid ervan.
Met betrekking tot het bedrag onder a. heeft verdachte een viertal overschrijvingsbewijzen van het RDW overgelegd en een verklaring van zijn ouders. De rechtbank stelt vast dat verdachte kennelijk met de opbrengst van de ene scooter de aanschaf van de andere scooter heeft gefinancierd.
Uit de verklaring van de ouders blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte een bedrag van € 1.550,00 heeft verdiend met de verkoop van de laatste scooter die hij heeft verkocht of uit de verkoop van andere scooters geld heeft overgehouden.
Met betrekking tot het bedrag onder b. heeft verdachte geen verklaring gepresenteerd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volstrekt onaannemelijk voorkomt.
Dat geldt eveneens voor het bedrag onder c. Verdachte wil de namen van zijn werkgevers en/of klanten desgevraagd niet noemen. Verdachte weet niet waar zijn werkgevers wonen. Hij ging altijd gelijk naar de locaties toe. Hij wil niet zeggen op welke locaties hij de afgelopen tijd heeft gewerkt.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
De rechtbank concludeert dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp (geldbedrag), genoemd in de tenlastelegging een legale herkomst heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden gelden en verdachte moet dit hebben geweten. De bewijsverweren worden aldus verworpen.
Bewijsmiddelen witwassen, feit 3
 het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] de dato 28 februari 2020, p. 20, voor zover inhoudende:
Ik werk als supervisor bij het bedrijf [bedrijf] . Ik werkte vanavond 28 februari 2020 bij de wedstrijd Willem 2. Ik kreeg een melding bij de poortjes ter hoogte van vak P binnen het terrein van Willem 2. Ik ging hier naar toe en ik zag daar een aantal jongeren. Een van die jongeren was gefouilleerd en daarbij was harddrugs aangetroffen.
Ik zag dat een andere jongen met een zwarte jas en een capuchon verbaal agressief was richting mijn collega's. Hij schreeuwde maar ik weet niet meer wat hij schreeuwde. Ik kwam tussenbeide en ik vroeg de jongen naar zijn identiteitskaart. Ik zag dat hij in zijn zakken voelde maar geen identiteitskaart kon overleggen. Ik vroeg de jongen om al zijn zakken te legen. Ik zag dat uit alle zakken veel geld kwam, uit zijn jas en broek. Uit zijn broek kwamen veel briefjes van 20 Euro. Hij deed zijn pet af en deed hier het geld in. Ik zag dat hij uit zijn jaszak een zakje haalde met daarin een witte substantie, ik vermoedde dat dit harddrugs was. Dit legde hij in zijn pet onder een stapel met geld. Aan de hand van de drugs hield ik hem aan. Ik vroeg hem nogmaals of al zijn zakken leeg waren en hij zei nee tegen mij. (…)
De jongen legitimeerde zich later als [verdachte] met een identiteitskaart.
 het proces-verbaal van bevindingen de dato 29 februari 2020, p. 27, voor zover inhoudende:
Op 28 februari 2020, omstreeks 20.00 uur was ik, verbalisant [verbalisant 1] , ter plaatse bij het Willem II stadion te Tilburg. (…)
Ter plaatse was een jongeman de hierna te noemen verdachte [verdachte] aangesproken door de beveiliging omdat hij zich niet netjes had gedragen ten opzichte van een collega van hun. Bij de fouillering van verdachte [verdachte] trof de beveiliging van Willem II harddrugs aan, waarvoor verdachte [verdachte] was aangehouden op heterdaad. Kort nadat [verdachte] was aangehouden zag ik, verbalisant [verbalisant 1] , dat er in zijn fouillering veel briefjes van 20 en 50 euro werden aangetroffen.
 Het relaasproces-verbaal de dato 13 maart 2020, p. 4, voor zover inhoudende:
De verdachte had 3811,30 euro bij zich en gaf als verklaring op dat hij in de middag een scooter had verkocht voor 2500 euro.
 Het proces-verbaal van bevindingen de dato 29 februari 2020, p. 29, voor zover inhoudende:
Op 28 februari 2020 waren wij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , in dienst voor het toezicht tijdens voetbalwedstrijd in het gebied Tilburg-centrum. Omstreeks 21:00 uur, kregen wij het verzoek van de deltacommandant om naar het politiebureau aan de Ringbaan-Zuid te gaan. Daar zou een in beslag genomen voertuig naartoe gebracht worden. Aan ons de vraag of wij dit voertuig wilden doorzoeken. Het vermoeden was dat hier drugs en of geld in het voertuig zouden liggen.
Omstreeks 21:30 uur, zijn wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] begonnen aan de
doorzoeking van de Seat Leon voorzien van kenteken [kenteken] . Toen wij het voertuig openden, roken wij direct een sterke hennep geur. Wij hebben het voertuig doorzocht. We hebben onder andere het volgende aangetroffen:
In het bakje voor de versnellingspook
- Het rijbewijs van: [verdachte] , [geboortedatum] . (niet in beslag)
- 70 euro. 1 x 50 - 1 x 10 - 2 x 5 euro
(…)
Op de achterbank
- (…)
- 1 x heuptasje met muntgeld (…) en
Deze goederen zijn in beslag genomen.
 Een schriftelijk bescheid, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming de dato 28 februari 2020, p. 7, voor zover inhoudende:
Volgnummer 1
Goednummer PL2000-2020053250-2165469
Categorie omschrijving geld
Object geld
Aantal 1 stuks
Totale hoeveelheid 66,40
Inhoud Verscheidene soorten kleingeld
Eigenaar [verdachte]
 Het proces-verbaal van bevindingen de dato 29 februari 2020, p. 54-55, voor zover inhoudende:
Op 29 februari 2020 zijn wij, verbalisanten, naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte] ter zake de Opiumwet naar het adres [adres] gegaan.
(…) Nadat wij hen de machtiging hadden getoond werden wij door de moeder van de verdachte naar de kamer van de verdachte, [verdachte] , gebracht.
De kamer van verdachte bevond zich op de eerste verdieping. Bij de doorzoeking van de kamer van de verdachte [verdachte] werden de volgende goederen in beslag werden genomen:
In de kledingkast trof ik, verbalisant [verbalisant 4] , onder een stapel boxershorts een stapel contanten aan. Later op het bureau bleek dit na telling een totaalbedrag te zijn van 1550,- euro.
In de kledingkast trof ik, verbalisant [verbalisant 4] , in een trainingsbroek een stapel contanten aan.
Later op het bureau bleek dit na telling een totaalbedrag te zijn van 1270,- euro.
In totaal werd er een geldbedrag van 2820,- euro in de kamer van de verdachte in
beslag genomen.
 Proces-verbaal van verhoor verdachte de dato 29 februari 2020, p. 107, 109-110, voor zover inhoudende:
V: Je had bij je aanhouding 3800 euro in je bezit. Wat kun je daarover verklaren?
A: Ik vond het stoer om zoveel geld bij me te hebben.
V: Hoe kom je aan zo'n grote bedrag en wie is de eigenaar?
A: Dat heb ik al verteld. Het is mijn geld en ik ben de eigenaar.
(…)
V: Hoeveel zat er in dat heuptasje aan muntgeld?
A: Ik weet het echt niet meer. Hoeveel zat erin?
V: In dat heuptasje werd voor totaal aan 66,40 euro aangetroffen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven deels uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 28 februari 2020 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,42 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2:
op 28 februari 2020 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 126,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 3:
op 28 februari 2020 te Tilburg, een voorwerp, te weten 6767,70 euro, heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - middellijk of onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om voor de 3 feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand op te leggen.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van een of meer feiten komen dan is er alle aanleiding om de geëiste straf geheel voorwaardelijk op te leggen. Eventueel kan daarnaast nog een taakstraf worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
Met betrekking tot het verzoek van de verdediging om het adolescentenstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten 20 jaar oud; hij was derhalve de leeftijd voor toepassing van het jeugdstrafrecht ruim gepasseerd. Het uitgangspunt is daarom toepassing van het commune strafrecht. Weliswaar biedt de wet de mogelijkheid om bij jongvolwassenen tot 23 jaar desalniettemin het jeugdstrafrecht toe te passen, doch er dienen dan bijzondere redenen te zijn die berechting onder het jeugdstrafrecht noodzakelijk maken. De rechtbank ziet in het geval van verdachte onvoldoende reden om van dit uitgangspunt af te wijken en ziet in de door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden evenmin reden om in het onderhavige geval het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van bijna 6,5 gram cocaïne en ongeveer 126 gram hennep.
Hard- en softdrugs kunnen gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan.
Daarnaast heeft verdachte een geldbedrag van € 6.767,70 witgewassen.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag.
Het standpunt van de verdediging.
Omdat niet met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat het geld afkomstig is van strafbare feiten verzoekt de verdediging de rechtbank om de teruggave van het geldbedrag aan verdachte te gelasten.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen geld vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 3 is begaan en dit geldbedrag ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 27, 33, 33a, 57, 63, 420bis van het Wetboek van Strafrecht
2, 3, 10, 11 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten onder 1, 2 en 3 laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

feit 3: witwassen.

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maandmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

verbeurdverklaringvan de in beslag genomen geldbedragen, in totaal
€ 6.767,70.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.T.M. Groenendijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 21 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Groene Beemden, genummerd PL2000-2020057778.